NLS Online

Startpagina > Leesbaarheid

Structuuraanduiders en verwijzingen

Het is belangrijk voor de samenhang van een tekst, en daarmee voor de leesbaarheid ervan (zie Leesbaarheid: inleiding), dat de lezer zonder moeite kan bepalen hoe de informatie van de ene zin doorgaat op de informatie in de andere zin: als toevoeging, of weerlegging, als gevolg of nog wat anders? Als er geen of onvoldoende ‘structuuraanduiders’ (‘verbandwoorden’, ‘verbindingswoorden’) zijn, dan gaat dat mis. De lezer heeft ook nog een tweede soort regie-aanwijzing nodig: als er in de ene zin wordt terugverwezen naar iets in de andere zin, moet het duidelijk zijn naar welk element dat is. Bij onduidelijke of dubbelzinnige ‘verwijzingen’ gaat ook dat mis.

Geen of onvoldoende structuuraanduiders

De eerste aanname van Katz (2018) is dat mensen media gebruiken voor hun persoonlijke doeleinden. Het effect van het mediagebruik heeft op iedereen een verschillende uitwerking. De reden voor het gebruik van media kan voor eenieder door de tijd heen verschillen.

Elke student ervaart het geluid in een klaslokaal anders door zijn of haar eigen voorkeur. Het is niet per definitie zo dat bij een geluidsniveau hoger dan 50 dB een student niet meer in staat is om zich goed te concentreren.

Lees verder

In voorbeeld (1) zie je drie zinnen, en in voorbeeld (2) twee zinnen die met elkaar een klein betoogje vormen. Maar in beide gevallen moet de lezer zelf bedenken wat het verband tussen de opeenvolgende zinnen is, en wat dus eigenlijk de kern van het betoogje is. Er staan namelijk geen structuuraanduiders die dat verband zouden kunnen aangeven. Als de lezer het onderlinge verband tussen de zinnen verkeerd raadt, ontstaat er een betekenis die de schrijver niet heeft bedoeld en dat kan heel vervelend uitpakken. Vergelijk het verschil tussen (1a) en (1b), en (2a) en (2b):

De eerste aanname van Katz (2018) is dat mensen media gebruiken voor hun persoonlijke doeleinden. Het effect van het mediagebruik heeft daarnaast op iedereen een verschillende uitwerking. De reden voor het gebruik van media kan in de derde plaats voor eenieder door de tijd heen verschillen.

De eerste aanname van Katz (2018) is dat mensen media gebruiken voor hun persoonlijke doeleinden. Het effect van het mediagebruik heeft bovendien op iedereen een verschillende uitwerking. De reden voor het gebruik van media kan dus voor eenieder door de tijd heen verschillen.

Terwijl in (1a) de informatie in de derde zin (‘de reden kan door de tijd heen verschillen’) als een derde aanname van Katz wordt gepresenteerd, geeft (1b) een andere voorstelling van de zaken: dat ‘de reden voor het gebruik door de tijd heen kan verschillen’ is hier door het structuurwoord ‘dus’ een conclusie, op basis van de informatie die in de eerste twee zinnen wordt gegeven. Het hangt uiteraard van de bedoeling van de schrijver af wat de juiste keuze voor een structuurwoord is.

Ook in (2a) en (2b) is te zien hoe de keuze voor structuurwoorden het verband tussen zinnen duidelijk maakt. Je ziet ook dat er door verschillende structuurwoorden verschillende verbanden kunnen worden gepresenteerd.

Elke student ervaart het geluid in een klaslokaal anders door zijn of haar eigen voorkeur. Het is dus niet per definitie zo dat bij een geluidsniveau hoger dan 50 dB een student niet meer in staat is om zich goed te concentreren.

Elke student ervaart het geluid in een klaslokaal anders door zijn of haar eigen voorkeur. Het is bovendien niet per definitie zo dat bij een geluidsniveau hoger dan 50 dB een student niet meer in staat is om zich goed te concentreren.

Nog een voorbeeld: fragment (3) bestaat uit twee zinnen die ‘zomaar’ naast elkaar gezet lijken te zijn.

De oorsprong van onderzoekend leren ligt in het constructivisme. De interactie tussen leerlingen onderling en tussen leerlingen en leerkracht heeft een centrale plaats (Bell, Urhahne, Schanze, & Ploetner, 2010).

Pas met een structuuraanduider krijgt de lezer het signaal dat de tweede zin een onderbouwing is van de bewering in de eerste zin, en krijgt het fragment samenhang:

De oorsprong van onderzoekend leren ligt in het constructivisme. De interactie tussen leerlingen onderling en tussen leerlingen en leerkracht heeft namelijk een centrale plaats (Bell, Urhahne, Schanze, & Ploetner, 2010).

Die samenhang zou overigens nog beter worden als je voor ‘namelijk’ ook nog het woordje ‘hierin’ zou toevoegen. Doordat ‘hierin’ zou verwijzen naar ‘het constructivisme’ wordt extra duidelijk dat er een relatie is tussen ‘het constructivisme’ en ‘de interactie’ die zo belangrijk is. Dit demonstreert het belang van verwijzingen voor de samenhang in een tekst.

Onduidelijke of dubbelzinnige verwijzingen

Verder kregen de kinderen van Groep 1 een geometrische vorm te zien, waarna ze dit zelfde ontwerp moesten terugvinden tussen 4 of 6 plaatjes. Dit bestond uit 21 trials.

Lees verder

In fragment (4) wordt een probleem zichtbaar dat regelmatig voorkomt in teksten: de schrijver heeft een inhoud in zijn of haar hoofd, maar die inhoud komt niet volledig op papier terecht. Daardoor verwijst het verwijswoord ‘dit’ naar iets wat helemaal niet in de tekst te vinden is (‘Deze taak’/ ‘Dit experiment’?). Daarmee gaat de samenhang tussen deze twee zinnen verloren. Ditzelfde ongeluk kan voorkomen bij het gebruik van persoonlijk voornaamwoorden (‘hij’, ‘het’, ’ze’ etc.). Ook daarmee kun je verwijzen naar een eerder element in de tekst (het ‘antecedent’), want het voornaamwoord zegt van zichzelf niets over de identiteit van dat element (behalve dat het mannelijk/vrouwelijk, enkelvoud of meervoud is). Maar als dat antecedent niet te vinden is, blijft ook de samenhang een zoekplaatje. Zie voorbeeld 5, waarin de procedure van een experiment beschreven wordt:

De onderzoeker tikt een onregelmatig patroon op tien willekeurig geplaatste blokken. Dit moesten ze zowel voorwaarts doen als achterwaarts.

Naar wie verwijst het meervoud ‘ze’? ‘Ze’ kan niet verwijzen naar ‘de onderzoeker’, want dat is enkelvoud, en ‘de blokken’ kunnen niet tikken en kloppen dus niet als antecedent. Misschien was het antecedent wel ‘de participanten’, maar die worden niet genoemd in de tekst. De schrijver had het antecedent ongetwijfeld in zijn/haar hoofd, maar is vergeten het op te schrijven.