NLS Online

Startpagina > Leesbaarheid > Inleiding

Leesbaarheid

‘Leesbaarheid’ is een term die staat voor een breed en heel algemeen concept. Vaak wordt de term gebruikt om iets te zeggen over het gemak waarmee een lezer de inhoud van een tekst kan volgen. Maar daarmee kunnen allerlei verschillende dingen bedoeld zijn.

Allereerst: wat is leesbaarheid niet? leesbaarheid is niet hetzelfde als correctheid, en ook niet hetzelfde als stilistische schoonheid. Correctheid gaat over het ontbreken van taal- en spelfouten, dus van schendingen van de regels van het Nederlandse taalsysteem of van de Nederlandse spellingregels. Fouten kunnen uiteraard storend werken op het gemak waarmee een lezer de tekst kan volgen, maar andersom is het niet zo dat een tekst zonder taal- en spelfouten daarmee meteen een leesbare tekst is. Leesbaarheid is evenmin hetzelfde als esthetisch heel geslaagd, of stilistisch verfijnd. Hoewel het heerlijk kan zijn als een zin zo mooi geschreven is dat hij je ontroert of dat je hem puur voor je plezier nog een keer zou willen overlezen, is zoiets in academisch Nederlands geen vereiste. Academisch Nederlands moet de informatie zo precies en helder mogelijk presenteren, meer niet (maar ook niet minder).

Wat is leesbaarheid dan wel? Meestal wordt het concept leesbaarheid onderverdeeld in vier componenten:

  1. Goede ordening van de informatie in de zin en binnen alinea’s. Als de informatie-ordening in een tekst goed is, kan een lezer de aangeboden inhoud goed toevoegen aan wat hij of zij al weet, en ‘leest de zin dus makkelijk weg’. Een schrijver kan zorgen voor een dergelijke goede informatie-ordening door in te spelen op het verwachtingspatroon van de lezer. Die verwacht aan het begin van de zin iets wat bekend is, of in ieder geval plausibel als beginpunt van de informatieverwerking. De belangrijke, of nieuwe informatie verwacht de lezer juist aan het einde van de zin. Dit wordt wel de ‘wet van de oplopende informatiewaarde’ genoemd.

  2. Verwerkingsgemak. De lezer kan zonder problemen begrijpen hoe de informatie in de zin in elkaar zit. Als hij of zij dat kan, is de tekst ‘begrijpelijk’, of ‘niet moeilijk’.

  3. Duidelijkheid. De lezer kan zonder problemen of hindernissen bepalen wat de door de schrijver bedoelde betekenis is; de zinsbouw geeft geen ruimte voor meerdere interpretaties, de zin komt zonder omhaal to the point, en de woordkeus is niet te abstract of ondoorgrondelijk door onuitgelegd jargon.

  4. Goede samenhang. De lezer kan in de tekst steeds zonder problemen bepalen naar welk deel van een eerdere zin wordt terugverwezen, en welk deel verder wordt uitgewerkt. Daardoor is steeds helder op wie of wat de informatie betrekking heeft. Ook is het voldoende duidelijk op wat voor manier de ene zin voortbouwt op de andere, en welke stukken informatie bij elkaar horen. Het gevoel dat stukken informatie bij elkaar horen, kan ook worden bevorderd door een handig gebruik van werkwoordstijden.

Een tekst is dus goed leesbaar als hij bestaat uit zinnen die goed samenhangen, ondubbelzinnig te interpreteren zijn en gemakkelijk te verwerken. Bovendien moet de informatie goed geordend zijn zodat de lezer de ‘flow’ van de informatie goed kan volgen. Het is duidelijk dat leesbaarheid daarmee belangrijk is in academische teksten, die van nature door de inhoud al ingewikkeld zijn.

Ten slotte: leesbaarheid heeft ook te maken met een vloeiende stijl. Als lezers stijlfouten tegenkomen, zoals botsende beeldspraak, dubbelopuitdrukkingen en verhaspelingen, zullen ze een tekst ook als minder leesbaar ervaren.