Werkbank Academische vaardigheden |
De conclusieDe conclusie van de tekst krijgt, net als de inleiding, een duidelijk waarneembare plaats. Afhankelijk van de omvang van de tekst vormt de conclusie de laatste alinea, de laatste paragraaf of het laatste hoofdstuk. Soms volgt er ook nog een discussie na de conclusie. De conclusie bestaat uit twee delen:
De conclusie moet altijd beginnen met de formulering van het antwoord op de probleemstelling. De informatie eromheen komt daarna. In het geval van korte teksten, waar de conclusie de laatste alinea vormt, heeft deze slotalinea dus altijd de piramidevorm. Als het slot de vorm van een paragraaf heeft, dan geldt hetzelfde piramideprincipe, maar dan op een grotere schaal: eerst komt het antwoord op de probleemstelling (in een of meer alinea's) en vervolgens datgene wat naar aanleiding daarvan nog gezegd moet worden. Beslaat de conclusie een heel hoofdstuk, dan geldt deze indeling op het niveau van paragrafen. Let op: het stond hierboven al eerder, je mag niet een geheel nieuw onderwerp aansnijden. Het is immers een samenvattende, concluderende alinea, paragraaf of hoofdstuk. Daarin komen geen nieuwe zaken aan de orde. Alles wat je in deze afsluiting zegt, moet al eerder zijn besproken in je inleiding of middenstuk. Voorbeelden van concluderende alinea’s(1)
De resultaten van dit experiment laten duidelijke verschillen zien
tussen de verschillende schematische presentaties. De beslissingstabel
blijkt tot meer fouten te leiden dan alle andere varianten. De meest
voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat proefpersonen als het
ware in twee dimensies moeten werken: rijen en kolommen. Blijkbaar
leidt dit er relatief vaak toe dat men in de verkeerde rij terechtkomt,
en dus bij de verkeerde uitkomst. De relatief weinig ruimte vragende
beslissingstabel lijkt dus niet de meest geschikte presentatievorm. Dat
het werken met tabellen in twee dimensies lastiger is dan andere
presentaties komt overeen met de resultaten van een experiment van
Wright en Fox (1970), waar proefpersonen getalswaarden moesten zoeken
in een zogenaamde matrixtabel. (2)
Een verandering van -je in -ie en een
reïnterpretatie van het oude -i, met een drag
chain-effect, kunnen dus geleid hebben tot de enclitische vormen die op
het ogenblik in het Zuid-Hollands in gebruik zijn. Verder onderzoek is
gewenst. Hierbij zal meer aandacht dan in deze bijdrage mogelijk was,
aan oude spelvormen van de 16e en 17e eeuw moeten worden besteed. Ook
zal daarbij duidelijk moeten worden of er een verband is met de trochee
op -ie bij het verkleinwoord (type
‘lampie’). Er is in ieder geval verband met de
verhollandsing van Franse vormen als ‘garage’ en
‘lekkage’: ‘garazie’,
‘lekkazie’ (tenzij daarin op het moment van
ontlening een ‘ie’ aanwezig was).
|
Overige pagina's in deze rubriek: Introductie Inleiding Probleemstelling Middenstuk Discussie Alinea |