Onnodig moeilijk
Een aantal taalverschijnselen maakt een tekst ‘moeilijk’. Dat wil zeggen: lastig te verwerken. De belangrijkste zijn de ‘tangconstructie’, de `lange aanloop’ en meer in het algemeen lange zinnen met veel bijzinnen. Deze drie verschijnselen zijn niet ‘fout’, maar mogelijk wel hinderlijk bij het soepel verwerken van een tekst (zie Leesbaarheid: inleiding). Het is dus zaak om heel kritisch te zijn op deze verschijnselen.
De tangconstructie
(1) In dit onderzoek werd het effect van dialogische gespreksvoering op het leren van typische concepten bij programmeren onderzocht.
(2) Hieruit kan mogelijk worden gehaald dat wanneer men meer motivatie heeft, de observatietrainingen ook hoger beoordeeld worden.
Als een zin door één of meer bijzinnen of door één of meer bijstellingen wordt onderbroken, ontstaat er een grote afstand tussen delen die bij elkaar horen. Men spreekt dan van een tangconstructie. In (1) wordt datgene wat heel erg bij elkaar hoort (onderdelen van de werkwoordelijke groep ‘werd onderzocht’) als het ware ‘uit elkaar gedreven’ door het omvangrijke lijdend voorwerp van de zin (‘het effect van dialogische gespreksvoering op het leren van typische concepten bij programmeren’). In voorbeeld (2) gebeurt dat doordat de markeerder van de bijzin (‘dat’) onmiddellijk wordt gevolgd door een andere bijzin (beginnend met ‘wanneer’). Hierdoor moet de lezer lang wachten op de informatie die belangrijk is voor het begrip van die eerste bijzin (namelijk ‘de observatietrainingen die hoger beoordeeld worden’).
Het is vaak beter voor het begrip om de delen die bij elkaar horen inderdaad bij elkaar te plaatsen. Meestal gaat dat het beste door de tussenliggende informatie ‘uit de tang’ te halen, zoals in (1a) en (2a).
(1a) In dit onderzoek werd onderzoek gedaan naar het effect van dialogische gespreksvoering op het leren van typische concepten bij programmeren.
(2a) Hieruit kan mogelijk worden gehaald dat de observatietrainingen ook hoger beoordeeld worden wanneer men meer motivatie heeft.
Er is ook een derde type tangconstructie, de zogeheten ‘nominale tangconstructie’. Hiervan spreekt men als er teveel informatie staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord.
(3) Ik zal beginnen met het behandelen van het theoretische kader waarin de verschillende reeds verrichte kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken besproken worden.
Meestal wordt zo’n nominale tangconstructie opgelost door een gedeelte van de informatie tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord weg te halen en in een bijzin te zetten:
(3a) Ik zal beginnen met het behandelen van het theoretische kader waarin de verschillende kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken die reeds zijn verricht besproken worden.
De ‘lange aanloop’
(4) Omdat tot op heden nog geen onderzoek is gedaan naar de motivatie van specialisten bij TeAMS en het programma ook wordt geïmplementeerd in andere ziekenhuizen zoals het AMC, is het van wetenschappelijk belang om deze motivatie te onderzoeken en in beeld te krijgen wat de motivatie van specialisten is om deel te nemen aan de observatietraining.
Een zin met een ‘lange aanloop’ is een (meestal) lange hoofdzin waarin de eerste positie (de plek meteen voor de persoonsvorm) wordt ingenomen door een omvangrijk zinsdeel of door een bijzin. Hierdoor staat de persoonsvorm (die in de Nederlandse hoofdzin altijd op de tweede positie staat) relatief ver weg in de zin. De lezer moet dus lang wachten voordat hij/zij weet waar de zin naar toe gaat. De persoonsvorm geeft daarover belangrijke informatie, maar die staat ver weg. Dit alles stelt de aandacht van de lezer extra op de proef en maakt het dus moeilijker om de informatie te verwerken.
Meestal valt een ‘lange aanloop’ te repareren door onderdelen van de informatie in een nieuwe zin te presenteren, zoals in (4a):
(4a) Tot op heden is nog geen onderzoek gedaan naar de motivatie van specialisten bij TeAMS. Omdat het programma ook wordt geïmplementeerd in andere ziekenhuizen zoals het AMC, is het van wetenschappelijk belang om deze motivatie te onderzoeken en in beeld te krijgen wat de motivatie van specialisten is om deel te nemen aan de observatietraining.
In de voorbeelden (5) en (5a) zie je hoe een ‘lange aanloop’ (5) ook opgelost kan worden door te schuiven met zinsdelen (5a):
(5) Een van de situaties voorkomend in de gezondheidszorg waarbij de niet-technische vaardigheden van belang zijn, is het multidisciplinair overleg [MDO].
(5a) Het multidisciplinair overleg [MDO] is een van de situaties voorkomend in de gezondheidszorg waarbij de niet-technische vaardigheden van belang zijn.
Je moet dan altijd wel goed controleren of de aansluiting met de zin die volgt nog wel klopt.
Je kunt de ‘nieuwe zin’- strategie hier overigens ook toepassen, zoals in (5b).
(5b) In de gezondheidszorg komen situaties voor waarbij de niet-technische vaardigheden van belang zijn. Een daarvan is het multidisciplinair overleg [MDO].
Lange zinnen met veel bijzinnen
(6) Toch blijven er verschillen bestaan tussen generatie 1 (18-30 jaar), de generatie die opgegroeid is met de nieuwe media, maar ook bekend is met de traditionele, en generatie 2 (>50 jaar), de generatie die opgegroeid is met de traditionele media en alle veranderingen en uitbreidingen in de keuzemogelijkheden met media heeft meegemaakt.
(7) Hoewel het aantal gebaarders toeneemt, wordt het gebruik van gebarentaal bij dove kinderen ter discussie gesteld, mede door de opkomst van het cochleair implantaat (CI), een elektronisch implantaat dat geluiden omzet in elektrische impulsen, waardoor het gehoor van doven en slechthorenden enigszins verbetert (Schermer, 2004).
Lange zinnen hoeven niet moeilijk te zijn. Maar als ze veel bijzinnen hebben kan de informatie voor de lezer lastig te verwerken zijn. Meestal is dat doordat er dan teveel informatie wordt aangeboden, die bovendien ingewikkeld in elkaar is gezet. Als een van de bijzinnen bovendien de hoofdzin onderbreekt, kan er ook sprake zijn van een tangconstructie (zoals in voorbeeld 2).
Ook hier is de makkelijkste oplossing vaak het opbreken van de lange zin. Als de zin veel relatieve bijzinnen heeft (zoals ‘de generatie die opgegroeid is met de traditionele media), kan dat bijvoorbeeld door de onderdelen van de hoofdzin bij elkaar te zetten en van de relatieve bijzinnen een nieuwe zin te maken, zoals in (6a).
(6a) Toch blijven er verschillen bestaan tussen generatie 1 (18-30 jaar) en generatie 2 (>50 jaar). De eerste generatie is opgegroeid met de nieuwe media, maar is ook bekend met de traditionele; de tweede generatie is opgegroeid met de traditionele media en heeft alle veranderingen en uitbreidingen in de keuzemogelijkheden met media meegemaakt.
Dikwijls kan ook de laatste bijzin gemakkelijk worden omgevormd tot een nieuwe (hoofd)zin. Dat is bijvoorbeeld in (7a) een goede oplossing.
(7a) Hoewel het aantal gebaarders toeneemt, wordt het gebruik van gebarentaal bij dove kinderen ter discussie gesteld, mede door de opkomst van het cochleair implantaat (CI), een elektronisch implantaat dat geluiden omzet in elektrische impulsen. Hierdoor verbetert het gehoor van doven en slechthorenden enigszins (Schermer, 2004).
Let bij dit alles wel op mogelijke subtiele betekenisverschillen. In (7b) is de lange zin al bij een eerdere bijzin opgeknipt. Hierdoor blijven de twee laatste bijzinnen sterker bij elkaar horen en is de ‘waardoor-zin‘ duidelijk een onderdeel van de definitie van CI. Het zou kunnen dat dat de bedoeling van de schrijver beter weergeeft.
(7b) Hoewel het aantal gebaarders toeneemt, wordt het gebruik van gebarentaal bij dove kinderen ter discussie gesteld, mede door de opkomst van het cochleair implantaat (CI). Dit is een elektronisch implantaat dat geluiden omzet in elektrische impulsen, waardoor het gehoor van doven en slechthorenden enigszins verbetert (Schermer, 2004).