Onduidelijke zinsbouw
Een aantal zinsbouwverschijnselen maakt een tekst ‘onduidelijk’. Dat wil zeggen: de lezer heeft problemen om zonder twijfel vast te stellen wat de (volledige) betekenis is van de zin. Dat belemmert uiteraard de leesbaarheid van een tekst (zie Leesbaarheid: inleiding). Zinsbouwverschijnselen die bij dit probleem een rol spelen zijn de ‘lijdende vorm’, ‘naamwoordelijk formuleren’ en ‘dubbele negatie’. Deze drie verschijnselen zijn niet ‘fout’, maar kunnen bij ongelukkig gebruik wel voor onduidelijkheid zorgen.
Onduidelijkheid door de lijdende vorm
(1) In het algemeen wordt de oorzaak van relexificatie gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties. De aan de gang zijnde relexificatie van het Fries zou dan gezien moeten worden als een symptoom van culturele en sociaal-economische assimilatie.
De lijdende vorm of ‘de passief’ komt in wetenschappelijke teksten vaak voor. Hij past ook goed bij de neutrale, objectieve stijl die wetenschappelijke teksten eigen is. Met behulp van de lijdende vorm kunnen schrijvers namelijk in het midden laten wie de verantwoordelijke is voor de handelingen die in het werkwoord beschreven worden. Hierdoor kan er een soort algemene lezing ontstaan. Dat is zeker zo als de ‘door-bepaling’ afwezig is. Vergelijk voorbeeldzin A (in de bedrijvende, ‘actieve’ vorm) met B (in de lijdende vorm, met ‘door-bepaling’) en met C (lijdende vorm zonder ‘door-bepaling’):
(A) Flipse en Van Bemmelen zoeken de oorzaak van relexificatie in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties.
(B) De oorzaak van relexificatie wordt door Flipse en Van Bemmelen gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties.
(C) De oorzaak van relexificatie wordt gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties.
In voorbeeldzin C wordt een algemene situatie geschetst, een algemene stand van zaken binnen een vakgebied, die prima past in een wetenschappelijke tekst. Maar soms kan het juist wel belangrijk zijn om te kunnen aanwijzen wie verantwoordelijk is voor een bepaalde handeling. Dat is vooral als je literatuur bespreekt of een eigen onderzoeksvoorstel introduceert. En dan kan het gebruik van de lijdende vorm onduidelijkheid veroorzaken. Voorbeeld (1) laat dat zien.
De tekst in (1) laat veel onduidelijk. Zijn de personen die de oorzaak van relexificatie zoeken in bepaalde verschuivingen dezelfde als degenen die vinden dat deze relexificatie dan een symptoom is van assimilatie? Gaat het in beide zinnen om een algemene stand van zaken onder vakgenoten? Of zijn degenen die de oorzaak van relexificatie zoeken in bepaalde verschuivingen niet dezelfde als degenen die vinden dat relexificatie dan een symptoom is van assimilatie? De lijdende vorm maakt hier verschillende lezingen mogelijk en dat geeft onduidelijkheid. De nieuwe formuleringen (1a) en (1b) laten zien hoe je dan duidelijkheid kunt scheppen met behulp van de bedrijvende vorm (die altijd vereist dat je aangeeft wie wat doet):
(1a) In het algemeen wordt de oorzaak van relexificatie gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties. Grijpstra (2013) ziet de aan de gang zijnde relexificatie van het Fries dan als een symptoom van culturele en sociaal-economische assimilatie.
(1b) In het algemeen wordt de oorzaak van relexificatie gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties. Ik zie de aan de gang zijnde relexificatie van het Fries dan ook als een symptoom van culturele en sociaal-economische assimilatie.
Vooral in gevallen waarin je de vakliteratuur bespreekt maar je ook je eigen conclusies of evaluaties opschrijft, kun je beter kiezen voor formuleringen als (1b). Je maakt dan een duidelijk verschil tussen de algemene stand van zaken in de literatuur en de specifieke conclusie die jijzelf hieruit wil trekken. Je kunt dat natuurlijk ook doen met een zakelijke constructie als in (1c):
(1c) In het algemeen wordt de oorzaak van relexificatie gezocht in verschuivingen in culturele of etnische identiteit in taalcontactsituaties. De hypothese in deze scriptie is dan ook dat de aan de gang zijnde relexificatie van het Fries een symptoom is van culturele en sociaal-economische assimilatie.
Onduidelijkheid door naamwoordelijk formuleren
(2) Het opgroeien als kind met louter radio en kranten heeft in veel gevallen minder gebruik van de tegenwoordig beschikbare sociale media tot gevolg.
(3) Met het oog op de herziening van de richtlijnen voor het toezicht op de naleving van de gedragscodes van belastingconsulenten zijn de volgende aandachtspunten van belang.
Het gebruik van veel zelfstandig naamwoorden, en vooral van nominaliseringen (naamwoorden die zijn afgeleid van werkwoorden, zoals ‘het opgroeien’, ‘het gebruik’ of ‘de herziening’) kan slecht zijn voor de duidelijkheid van de tekst. Als je in je zinnen veel gebruik gemaakt hebt van zelfstandig naamwoorden en niet van werkwoorden, is het voor je lezers vaak moeilijk om te begrijpen wie nu eigenlijk iets doet in de zin. Ook krijgt de zin door dit type naamwoordelijk formuleren een vrij abstract karakter. Want wie maakt minder gebruik van de sociale media in (2)? Wie moet in (3) ergens op toezien en iets gaan herzien? In verband met de eis van precisie die geldt voor wetenschappelijke teksten is het minder gewenst als lezers dit soort vragen hebben. Dit type onduidelijkheid in je tekst kun je vaak het beste repareren door een paar zelfstandig naamwoorden om te zetten in werkwoorden. Bij een werkwoordelijke formulering moet namelijk altijd een onderwerp genoemd worden (en eventueel een lijdend voorwerp). Vergelijk (2a) en (3a):
(2a) Als een kind opgroeit met louter radio en kranten zal het (daardoor) in veel gevallen minder gebruik maken van de tegenwoordig beschikbare sociale media.
(3a) Er bestaan richtlijnen waarmee we erop kunnen toezien dat de gedragscodes van belastingconsulenten worden nageleefd. Nu we de richtlijnen gaan herzien, zijn de volgende aandachtspunten van belang.
Dit alles betekent niet dat naamwoordelijk formuleren altijd fout is. Naamwoordelijk formuleren heeft ook voordelen. Het maakt het bijvoorbeeld ook mogelijk om algemene wetten of regelmatigheden weer te geven, zoals in (4):
(4) Lichamelijke inspanning bevordert de doorbloeding van het hart.
Een werkwoordelijke formulering als ‘als je je inspant, dan bevorder je dat je hart doorbloed raakt’ klinkt meer als een aansporing aan een persoon dan als een algemene regel.
Daarnaast kun je een nominalisering of een naamwoord gebruiken om een bewering op een soepele manier verder uit te werken. Met een nominalisering of zelfstandig naamwoord kun je die bewering samenvatten, en daar op een economische manier weer wat verder over vertellen. Twee voorbeelden van dit soort gebruik van nominaliseringen in het kader van een soepele tekstontwikkeling:
(5) Men kan bijvoorbeeld stipuleren dat de sjwa fonologisch lang is […] maar een dergelijke stipulatie lijkt niet door evidentie buiten de lettergreeptheorie ondersteund te worden.
(6) Maar in het begin van deze eeuw raakte de craniometrie steeds meer op de achtergrond, daar de schedelafmetingen toch nog onvoldoende de heersende hiërarchische structuur bevestigden. Tegelijk met de afname van de invloed van de craniometrie kwam de IQ-test in zwang.
Soms kan naamwoordelijk formuleren dus zelfs nuttig zijn voor de opbouw van termen en voor de ontwikkeling van de tekst.
Onduidelijkheid door dubbele negatie
(7) Dit onderzoek had niet kunnen plaatsvinden als niet vele onderzoeksassistenten overuren hadden willen maken.
(8) Dit voorkomt dat een toekomstige lezer niet hoeft te zoeken naar de argumentatiestructuur en de tekst voor de lezer goed te volgen is.
Ongelukkig gebruik van negatie kan de duidelijkheid van een tekst in de weg zitten. Met negatie bedoelen we hier woorden als ‘niet’ en ‘geen’, maar ook zelfstandig naamwoorden of werkwoorden met een negatieve betekenis (bijvoorbeeld ‘ontkennen’). Met name te veel negaties, en zeker dubbele negaties, kunnen het de lezer moeilijk maken om te begrijpen wat nu eigenlijk de betekenis is. De zinnen van (7) en (8) kloppen bijvoorbeeld niet, want je wilt juist zeggen dat de onderzoeksassistenten veel overuren hebben gemaakt (in 7). En je wilt in (8) juist voorkomen dat de lezer WEL moet zoeken. Dit soort onduidelijkheid kun je je lezer besparen door ‘positief’ te formuleren, zoals in (7a).
(7a) Dit onderzoek heeft kunnen plaatsvinden omdat vele onderzoeksassistenten overuren hebben willen maken.
En vaak helpt het al door één negatie te vervangen, zoals in (8a):
(8a) Dit zorgt ervoor dat een toekomstige lezer niet hoeft te zoeken naar de argumentatiestructuur en de tekst voor de lezer goed te volgen is.