Omslachtige formuleringen
Als je onnodig veel woorden gebruikt, kan het zijn dat de lezer veel moeite moet doen om een zin te begrijpen. Je formuleert met te veel omhaal van woorden, en dat belemmert uiteraard de leesbaarheid van een tekst (zie Leesbaarheid: inleiding). Vormen van omslachtig formuleren die bij dit probleem een rol spelen zijn ‘omslachtige voorzetselconstructies’ en bepaalde vormen van ‘naamwoordelijk formuleren’. Deze verschijnselen zijn niet ‘fout’, maar kunnen bij ongelukkig gebruik wel voor minder leesbare teksten zorgen.
Omslachtig: voorzetselconstructies
(1) Zo’n relationeel aspect is bijvoorbeeld het contact houden met betrekking tot anderen door middel van berichten naar elkaar te sturen.
Voorzetsels zijn onmisbaar voor het schrijven van een zin. Ze zijn erg handig als je zelfstandig naamwoorden aan elkaar wilt koppelen: ‘het kind van de buren op dat bankje aan de oever van de rivier’. Maar als je te vaak of onnodig combinaties van voorzetsels of constructies met voorzetels gebruikt, wordt je tekst onnodig omslachtig. Een formulering als (1a) is daarom beter leesbaar dan (1):
(1a) Zo’n relationeel aspect is bijvoorbeeld het contact houden met anderen door elkaar berichten te sturen.
Bijna altijd is het mogelijk om voorzetselconstructies te vervangen door eenvoudige voorzetsels:
met betrekking tot | over, voor |
in verband met | door |
ten aanzien van | op, over, van, voor |
ten behoeve van | voor |
met behulp van | met |
als gevolg van | door |
Heel vaak kun je ook lange omschrijvingen met voorzetselconstructies vervangen door een enkel woord:
In weerwil van het feit dat | hoewel |
Op grond van het voorafgaande | daarom |
Omslachtig: naamwoordelijk formuleren
(2) De deelname aan de enquête werd uitgevoerd door 230 personen.
In sommige gevallen kan naamwoordelijk formuleren (het gebruik van veel zelfstandig naamwoorden en vooral van naamwoorden die zijn afgeleid van werkwoorden, zoals ‘de deelname’ of ‘het krijgen’) onnodige wijdlopigheid veroorzaken. Vergelijk bijvoorbeeld (2) met (2a):
(2a) 230 personen namen aan de enquete deel.
De omslachtigheid van (2) komt natuurlijk ook een beetje door het gebruik van de lijdende vorm: ‘werd uitgevoerd’ en ‘door’ maken de zin in ieder geval langer. Maar cruciaal voor het verschil tussen (2) en (2a) is, dat de centrale handeling (‘deelnemen’) in (2) verpakt is in een zelfstandig naamwoord (‘deelname’) en in (2a) als werkwoord is vormgegeven. Doordat ‘deelnemen’ in (2a) een werkwoord is, kan het in die zin de persoonsvorm zijn. In zin (2) moet er nog een extra werkwoord worden toegevoegd, want er is een persoonsvorm nodig. Je ziet dat hiervoor een handeling is gekozen (‘uitvoeren’) die inhoudelijk weinig toevoegt; het gaat ten slotte om ‘deelnemen’. Het stukje ‘werd uitgevoerd’ is met andere woorden vrij overbodig en maakt de zin dus onnodig omslachtig.
De keuze om een werkwoord om te vormen naar een zelfstandig naamwoord wordt nominaliseren genoemd. Nominaliseren is een belangrijk instrument voor naamwoordelijk formuleren. Je ziet dit instrument ook aan het werk in (3):
(3) Dit verband heeft te maken met het feit dat het krijgen van individuele vrijheid zorgt voor het in contact komen en blijven tussen mensen die niet bij elkaar in de buurt wonen.
Let ook op het omslachtige ‘heeft te maken met het feit dat’, in plaats van – bijvoorbeeld - ‘ontstaat doordat’. Ook hier is het een goede strategie om tenminste één nominalisering te schrappen en voor een iets meer werkwoordelijke formulering te kiezen:
(3a) Dit verband ontstaat doordat het krijgen van individuele vrijheid ervoor zorgt dat mensen die niet bij elkaar in de buurt wonen met elkaar in contact komen en blijven.
De winst die je op deze manier kunt boeken is ook zichtbaar als je zin (4) vergelijkt met de alternatieven (4a), (4b) en (4c). Deze zinnen hebben allemaal minstens één nominalisering vervangen door een werkwoord en konden daardoor veel directer worden geformuleerd.
(4) Uit onderzoek blijkt dat verworpen kinderen meer kans hadden op een afname in actieve deelname in de klas dan populaire kinderen (Buhs & Ladd, 2001; Ladd, Herald-Brown & Reiser, 2008).
(4a) Uit onderzoek blijkt dat actieve deelname in de klas bij verworpen kinderen vaker afneemt dan bij populaire kinderen (Buhs & Ladd, 2001; Ladd, Herald-Brown & Reiser, 2008).
(4b) Uit onderzoek blijkt dat verworpen kinderen eerder dan populaire kinderen hun actieve deelname in de klas gaan verminderen. (Buhs & Ladd, 2001; Ladd, Herald-Brown & Reiser, 2008).
(4c) Uit onderzoek blijkt dat bij verworpen kinderen de kans groter is dat zij minder actief in de klas deelnemen dan bij populaire kinderen (Buhs & Ladd, 2001; Ladd, Herald-Brown & Reiser, 2008).