Samenhang door werkwoordstijden
Het is belangrijk voor de samenhang van een tekst (en daarmee voor de leesbaarheid ervan; zie Leesbaarheid: inleiding) dat de lezer zonder moeite kan bepalen welke stukjes tekst (dus: welke stukjes informatie) bij elkaar horen. Een goed gebruik van werkwoordstijden kan voor de lezer het signaal zijn dat een stukje uit de tekst een eenheid vormt; onhandig wisselen van werkwoordstijden kan juist zo’n eenheid verstoren. Onhandige wisselingen van werkwoordstijd komen vooral voor in theoretische hoofdstukken van werkstukken (literatuurhoofdstuk) en in methodesecties.
Onhandige wisseling in methodesecties
(1) Voor het effect van switching zal eerst een basismodel gebruikt worden, waarbij leeftijd wordt meegenomen als een fixed factor. Vervolgens worden daar intelligentie of woordenschatbalans aan toegevoegd, en daarna beide. Er werd gekeken of het model zo significant afweek van het basismodel. Het doel was om te kijken of een van deze variabelen van invloed was op cognitieve flexibiliteit.
(2) Om te kijken of leerlingen een betere woordenschat, woordenschatbalans en cognitieve flexibiliteit hadden gekregen over de afgelopen 4 jaar werd een t-toets gebruikt, die de twee gemiddelden met elkaar vergelijkt en keek of deze significant van elkaar verschilden.
Er bestaan allerlei conventies voor het gebruik van werkwoordstijden in methodesecties; controleer altijd of je de conventies van je vakgebied wel volgt. Maar los daarvan breng je je lezers in verwarring als je, zoals in (1) en (2), halverwege van werkwoordstijd wisselt. In voorbeeld (1), uit een onderzoeksvoorstel voor een masterscriptie, gebruikt de schrijver een toekomende tijd om aan te geven hoe zij van plan is het effect van switching te meten. In de derde zin gaat de schrijver de verleden tijd gebruiken, waardoor het net lijkt alsof ze rapporteert wat ze in het verleden gedaan heeft. Door deze wisseling van werkwoordstijd ontstaat een rare breuk tussen het ene stukje informatie over het model, en het andere. De informatie over de meetmethode is veel samenhangender als de tijd constant blijft:
(1a) Voor het effect van switching zal eerst een basismodel gebruikt worden, waarbij leeftijd wordt meegenomen als een fixed factor. Vervolgens worden daar intelligentie of woordenschatbalans aan toegevoegd, en daarna beide. Er wordt gekeken of het model zo significant afwijkt van het basismodel. Het doel is om te kijken of een van deze variabele van invloed is op cognitieve flexibiliteit.
In voorbeeld (2) wordt de informatie over de toetsmethode in de verleden tijd gerapporteerd (zoals in veel opleidingen gebruikelijk is); het onderzoek is immers al gedaan. Maar bij de uitleg over de t-toets gebeurt er iets merkwaardigs. Datgene wat de t-toets kan (‘vergelijken’ en ‘kijken’) wordt met twee verschillende werkwoordstijden beschreven. Dat de t-toets informatie met elkaar ‘vergelijkt’ is nu, door de tegenwoordige tijd, iets wat in het heden nog steeds aan de orde is en eigenlijk een algemene uitspraak is: als we nu of volgend jaar de t-toets gaan gebruiken zal hij nog steeds gemiddelden ‘vergelijken’. Maar dat de toets ook ‘kijkt’ of de twee gemiddelden van elkaar verschilden staat in de verleden tijd. Daarmee maakt ‘kijken’ deel uit van de rapportage van wat er in het verleden gebeurd is. De beide mededelingen over de t-toets zijn daardoor geen eenheid. De oplossing kan uiteraard twee kanten op. Je kunt het ‘vergelijken’ en het ‘kijken’ allebei beschrijven als iets wat de t-toets in zijn algemeenheid doet. Dan gebruik je de tegenwoordige tijd (2a). Je kunt het ‘vergelijken’ en het ‘kijken’ ook allebei onderdeel laten zijn van een rapportage van de specifieke acties rond de toepassing van de t-toets die je tijdens je onderzoek hebt gedaan. Dan gebruik je de verleden tijd (2b).
(2a) Om te kijken of leerlingen een betere woordenschat, woordenschatbalans en cognitieve flexibiliteit hadden gekregen over de afgelopen 4 jaar werd een t-toets gebruikt, die de twee gemiddelden met elkaar vergelijkt en kijkt of deze significant van elkaar verschillen.
(2b) Om te kijken of leerlingen een betere woordenschat, woordenschatbalans en cognitieve flexibiliteit hadden gekregen over de afgelopen 4 jaar werd een t-toets gebruikt, die de twee gemiddelden met elkaar vergeleek en keek of deze significant van elkaar verschilden.
Onhandige wisseling in literatuurbespreking of theoretisch kader
(3) Johnson en Kaye vergeleken het internet en traditionele bronnen op geloofwaardigheid van de media. Ze hebben politiek geïnteresseerde webgebruikers ondervraagd om te onderzoeken of ze webpublicaties net zo geloofwaardig vinden als publicaties via de traditionele manier. Ze leggen uit wat ze onder “media credibility” verstaan en of demografische kenmerken het oordeel van de participanten beïnvloedden. En zo ja, op welke manier. Daarnaast werd ook onderzocht of de frequentie van het gebruik van bepaalde media beïnvloedde hoe geloofwaardig de participanten de media vonden.
Bij het bespreken van onderzoeksresultaten van eerdere onderzoekers is het gebruikelijk om in de verleden tijd te schrijven. Het gaat ten slotte om een rapportage over onderzoek dat al eerder gedaan is. In fragment (3) wordt de verleden tijd ook gebruikt, maar in het midden van het fragment staat de informatie in de tegenwoordige tijd (voltooid en onvoltooid). Dat betekent dat de schrijver eigenlijk het perspectief van het heden kiest met deze informatie: deze is van belang voor het heden, en dus lijkt de schrijver voor zijn eigen tekst iets meer te willen met dit stukje informatie uit Johnson en Kaye dan alleen maar rapporteren over wat er eerder onderzocht is. Op zichzelf genomen is een dergelijke switch in orde, maar verwarrend is dan dat er in de derde zin toch weer wordt overgeschakeld naar de verleden tijd (‘beïnvloedden’), waardoor dit effect halverwege doorbroken wordt. En de laatste zin staat ook weer in de verleden tijd. Hierdoor ontbreekt de eenheid in de informatie over het onderzoek van Johnson en Kaye.
Er zijn drie strategieën om de eenheid binnen dit fragment te herstellen. Je kunt ervoor kiezen om het onderzoek van Johnson en Kaye in de verleden tijd te introduceren, en dus over het onderzoek te rapporteren als een zaak die eerder heeft plaatsgevonden. Vervolgens kun je ofwel ook de rest van de informatie als een zaak uit het verleden beschrijven (verleden tijd, 3a), ofwel alle overige informatie presenteren als een zaak die voor jouw eigen tekst van actueel belang is (tegenwoordige tijd, 3b).
(3a) Johnson en Kaye vergeleken het internet en traditionele bronnen op geloofwaardigheid van de media. Ze ondervroegen politiek geïnteresseerde webgebruikers om te onderzoeken of ze webpublicaties net zo geloofwaardig vonden als publicaties via de traditionele manier. Ze rapporteerden wat ze onder “media credibility” verstonden en of demografische kenmerken het oordeel van de participanten beïnvloedden. En zo ja, op welke manier. Daarnaast werd ook onderzocht of de frequentie van het gebruik van bepaalde media beïnvloedde hoe geloofwaardig de participanten de media vonden.
(3b) Johnson en Kaye vergeleken het internet en traditionele bronnen op geloofwaardigheid van de media. Ze hebben politiek geïnteresseerde webgebruikers ondervraagd om te onderzoeken of ze webpublicaties net zo geloofwaardig vinden als publicaties via de traditionele manier. Ze leggen uit wat ze onder “media credibility” verstaan en of demografische kenmerken het oordeel van de participanten beïnvloeden. En zo ja, op welke manier. Daarnaast wordt ook onderzocht of de frequentie van het gebruik van bepaalde media beïnvloedt hoe geloofwaardig de participanten de media vinden.
Een derde mogelijkheid is, om de informatie die je als rapportage uit een eerdere tijd wilt presenteren, bij elkaar te zetten (in de verleden tijd), en daarna over te schakelen naar het onderdeel waarvan je vindt dat die voor het heden van je eigen tekst relevant is (in de tegenwoordige tijd). Dat zou zoiets als (3c) opleveren.
(3c) Johnson en Kaye vergeleken het internet en traditionele bronnen op geloofwaardigheid van de media. Daarnaast werd ook onderzocht of de frequentie van het gebruik van bepaalde media beïnvloedde hoe geloofwaardig de participanten de media vonden. Ze hebben politiek geïnteresseerde webgebruikers ondervraagd om te onderzoeken of ze webpublicaties net zo geloofwaardig vinden als publicaties via de traditionele manier. Ze leggen uit wat ze onder “media credibility” verstaan en of demografische kenmerken het oordeel van de participanten beïnvloeden. En zo ja, op welke manier.