Onvolledige zinnen
Het formele karakter van academische teksten brengt met zich mee dat de structuur van de zinnen perfect in orde moet zijn en geen spreektalige kenmerken mag bevatten. (zie Zinsstructuur: inleiding). Maar ook moeten academische zinnen ‘volledig’ zijn. Dat wil zeggen dat ze een grammaticaal onderwerp en een gezegde moeten hebben. Een aantal structuren die in spreektaal of in informele genres heel gewoon zijn, kunnen dus beter vermeden worden, namelijk ‘onvolledige zinnen’ of ‘ellipsen’.
Onvolledige zinnen: zelfstandige zinnen die beginnen met ‘en’, ‘of , ‘maar’
(1) [Dit kan een leerkracht ontlasten bij het onderwijzen van programmeervaardigheden.] En kan ervoor zorgen dat programmeren toch snel op het curriculum kan komen.
(2) [De eerste keer dat je op het strand bent kun je jezelf de vraag stellen waarom de golven nooit stoppen met bewegen.] Of de vraag waarom sommige schelpen zo mooi glimmen.
‘En’, ‘of’ en ‘maar’ zijn nevenschikkende voegwoorden. Ze koppelen de ene hoofdzin aan de andere, zoals in ‘Ze trokken hun jas aan en gingen naar huis’. In de voorbeelden (1) en (2) suggereren ‘en’ en ‘of’ dus dat hun zin gekoppeld wordt aan een eerdere zin, vooral ook omdat er bepaalde elementen zijn weggelaten. In (1) bijvoorbeeld is in de tweede zin ‘dit’ weggelaten, in zin (2) is ‘kun je jezelf de vraag stellen’ weggelaten. Bij nevengeschikte zinnen zijn dit soort samentrekkingen makkelijk te realiseren en ook heel gebruikelijk. Maar in de ‘en’-zin en de ‘of’-zin gaat het om een nieuwe zin. Met andere woorden: de voegwoorden koppelen niets aan elkaar, en de onderwerpen (‘dit’ en ‘je’) ontbreken. Deze situatie wordt opgelost in (1a) en (2a), waar er wel steeds sprake is van volledige zinnen:
(1a) [Dit kan een leerkracht ontlasten bij het onderwijzen van programmeervaardigheden.] Dit kan er ook voor zorgen dat programmeren toch snel op het curriculum kan komen.
(2a) [De eerste keer dat je op het strand bent kun je jezelf de vraag stellen waarom de golven nooit stoppen met bewegen.] Ook vraag je je misschien af waarom sommige schelpen zo mooi glimmen.
Uiteraard kun je er in dit soort gevallen ook voor kiezen om de beide zinnen gewoon samen te voegen en zo het voegwoord zijn eigenlijke taak te laten vervullen. Die keuze is te zien in (1b).
(1b) Dit kan een leerkracht ontlasten bij het onderwijzen van programmeervaardigheden en ervoor zorgen dat programmeren toch snel op het curriculum kan komen.
Onvolledige zinnen: bijzinnen als zelfstandige zin
(3) Terwijl Rubin (1981) en Sundar (2013) een nadere invulling geven aan de aannames van Katz (2018) waarom mensen social media gebruiken.
(4) Waarin mensen eigen keuzes kunnen maken, waarover ze zich gelukkig en tevreden voelen.
Bijzinnen zijn zelf altijd onderdeel van een grotere zin, en zijn als het ware opgehangen aan een hoofdzin of aan een zelfstandig naamwoord. In (3) en (4) klopt dat niet. In (3) begint de zin met een voegwoord ‘terwijl’, maar de hoofdzin ontbreekt. In (4) begint de zin met het betrekkelijk voornaamwoord ‘waarin’, maar het zelfstandig naamwoord waarnaar ‘waarin’ zou moeten verwijzen ontbreekt. We hebben hier dus twee zinnen die alleen bestaan uit een bijzin. Daarmee zijn het onvolledige zinnen. Formuleringen als (3a) en (4a) passen beter in academische teksten:
(3a) Van Bemmelen (2015) volgt hierin Johnson (1984), terwijl Rubin (1981) en Sundar (2013) een nadere invulling geven aan de aannames van Katz (2018) waarom mensen social media gebruiken.
(4a) Deze pedagogiek gaat uit van een samenleving waarin mensen eigen keuzes kunnen maken, waarover ze zich gelukkig en tevreden voelen.
Onvolledige zinnen: woordgroepen als zinnen
(5) Allemaal op basis van leeftijd.
(6) [Hierbij waren bedrijven, winkels, inrichtingen, collectiviteiten, woonwagenkampen en recreatieparken uitgesloten.] Net zoals adressen op de Waddeneilanden.
(7) Ten eerste de onderzoekende verwondering, ook wel actieve verwondering genoemd.
Het is duidelijk dat zinnen als (5), (6) en (7) niet voldoen aan de eisen die aan academische zinnen gesteld worden: ze bestaan uit niet meer dan groepen woorden. In academische teksten kun je die beter uitbreiden tot keurige zinnen als (5a), (6a) en (7a), met onderwerp en persoonsvorm.
(5a) De toewijzing aan groepen gebeurde volledig op basis van leeftijd.
(6a) [Hierbij waren bedrijven, winkels, inrichtingen, collectiviteiten, woonwagenkampen en recreatieparken uitgesloten.] Ook adressen op de Waddeneilanden waren uitgesloten.
(7a) Ten eerste is er een rol voor de onderzoekende verwondering, ook wel actieve verwondering genoemd.
Let op dat zinnen als (8) óók gezien worden als onvolledige zinnen:
(8) Dit dus met als voornaamste aanleiding de verschillen in de resultaten die Facebook en Twitter behalen als het gaat om aantallen gebruikers.
Weliswaar heeft de bijzin na ‘resultaten’ een onderwerp en gezegde (‘die Facebook en Twitter behalen als het gaat om aantallen gebruikers’), maar de hoofdzin niet. Een betere formulering is dus (8a)
(8a) Dit werd dus aan de orde gesteld met als voornaamste aanleiding de verschillen in de resultaten die Facebook en Twitter behalen als het gaat om aantallen gebruikers.