Inversie
Het formele karakter van academische teksten brengt met zich mee dat de structuur van de zinnen perfect in orde moet zijn (zie Zinsstructuur: inleiding). Maar academische zinnen kunnen behoorlijk lang en complex zijn en dan wordt het soms lastig om aan die eis te voldoen. Vooral combinaties van bijzinnen en hoofdzinnen, met daarbij allerlei bepalingen, kunnen ertoe leiden dat je het overzicht over de zinsstructuur verliest. Een gevolg daarvan kan zijn dat je de inversieregel van het Nederlands verkeerd toepast en dat een zin dus ontspoort.
Inversieproblemen
(1) Bij de stelling ‘Ik vind dat Engels vanaf groep 1 ten koste gaat van de tijd die aan andere vakken besteed kan worden’ een 7 duidt op een negatieve attitude ten opzichte van vroeg vreemdetalenonderwijs.
(2) Het is mogelijk dat vanwege hun situatie zullen ze sneller communiceren.
In hoofdzinnen kent het Nederlands de geijkte volgorde onderwerp-persoonsvorm: ‘Jan bakt een taart’. Deze volgorde wordt anders als een ander zinsdeel op de eerste plaats in de hoofdzin staat; in die gevallen komt het onderwerp juist na de persoonsvorm: ‘Vandaag bakt Jan een taart’. Dat heet inversie. In voorbeeld (1) is dat ten onrechte niet toegepast. Het onderwerp (‘een 7’) moet namelijk achter de persoonsvorm staan omdat iets anders al op de eerste plaats in de hoofdzin staat ( ‘Bij de stelling..enz’). Correct is dus (1a):
(1a) Bij de stelling ‘Ik vind dat Engels vanaf groep 1 ten koste gaat van de tijd die aan andere vakken besteed kan worden’ duidt een 7 op een negatieve attitude ten opzichte van vroeg vreemdetalenonderwijs.
In voorbeeld (2) is inversie op zichzelf genomen goed toegepast, maar in de verkeerde soort zin. Inversie is namelijk alleen aan de orde in hoofdzinnen, niet in bijzinnen zoals in (2) na ‘dat ...’. De correcte versie van (2) zou dus zijn een versie zonder inversie maar wel met de persoonsvorm in bijzinsvolgorde, zoals in (2a):
(2a) Het is mogelijk dat ze vanwege hun situatie sneller zullen communiceren.
Inversieproblemen bij nevengeschikte zinnen
(3) Er zal een proefinterview worden uitgevoerd ter verhoging van de betrouwbaarheid en fungeert de triangulatie met het kwantitatieve onderzoek als controle van de kwalitatieve resultaten (Verhoeven, 2018).
(4) Daarnaast blijkt uit deze enquête dat veel minder personen van de jongste leeftijdsgroep gebruik maken van LinkedIn en gebruiken de oudere leeftijdsgroepen juist weer meer LinkedIn.
(5) Bij het andere uiterste wordt iets uitgevoerd vanwege een interne motivatie om een doel te behalen en er sprake is van congruentie en er geen twijfel bestaat dat uitvoering leidt tot het gestelde doel (Ryan & Deci, 2000).
Als je twee hoofdzinnen aan elkaar koppelt met ‘en’, ‘of’ of ‘maar’ (nevenschikking) moet je opletten dat je niet zonder meer de structuur van de eerste zin kopieert naar de tweede zin. Die kan namelijk net iets anders zijn. Is er om bepaalde redenen in de eerste zin inversie, dan is het met andere woorden niet vanzelfsprekend dat dat ook in de tweede zin moet.
In voorbeeld 3 zie je dat er in de eerste nevengeschikte zin inversie optreedt, omdat die zin begint met ‘Er’. Daardoor komt het onderwerp ‘een proefinterview’ na de persoonsvorm en niet ervoor, zoals gebruikelijk zou zijn. De tweede zin, na ‘en’, kent ook inversie, maar dat is niet terecht: die zin is niet gebouwd met ‘er’, en daardoor is er geen inversie nodig. Correct is dus (3a):
(3a) Er zal een proefinterview worden uitgevoerd ter verhoging van de betrouwbaarheid en de triangulatie met het kwantitatieve onderzoek fungeert als controle van de kwalitatieve resultaten (Verhoeven, 2018).
In zin (4) wordt de interpretatie moeilijk gemaakt door de inversie ‘en gebruiken de oudere leeftijdsgroepen’. Deze inversie moet betekenen dat ook de zin na ‘en’ gebouwd is met ‘daarnaast’. Met andere woorden: je zou (4) moeten lezen als (4a):
(4a) Daarnaast blijkt uit deze enquête dat veel minder personen van de jongste leeftijdsgroep gebruik maken van LinkedIn en daarnaast gebruiken de oudere leeftijdsgroepen juist weer meer LinkedIn.
Maar is dat wel de bedoeling van de schrijver? Is het niet waarschijnlijker dat hij wil vertellen dat er twee dingen uit de enquete gebleken zijn: bepaald gedrag van de jongste leeftijdsgroep, en bepaald gedrag van de oudste leeftijdsgroepen? In dat geval zouden beide mededelingen bijzinnen zijn, aan elkaar gekoppeld door ‘en’ – en zou de persoonsvorm van de zin na ‘en’ dus in bijzinsvolgorde moeten staan, en niet met inversie (want inversie is een verschijnsel dat hoort bij hoofdzinnen). Dus het lijkt erop dat (4b) de correcte formulering is:
(4b) Daarnaast blijkt uit deze enquête dat veel minder personen van de jongste leeftijdsgroep gebruik maken van LinkedIn en dat de oudere leeftijdsgroepen juist weer meer LinkedIn gebruiken.
In zin (5) zijn er twee dingen misgegaan. De bepaling ‘Bij het andere uiterste’ zorgt voor inversie in de eerste van de drie zinnen die met ‘en’ aan elkaar gekoppeld zijn. Die bepaling zou ook de andere twee zinnen moeten aansturen, en dus voor inversie moeten zorgen: ‘is er sprake’ en ‘bestaat er geen twijfel’. Dat gebeurt niet; in feite staan deze twee zinnen in de bijzinsvolgorde. Dat komt waarschijnlijk doordat de schrijver deze twee zinnen dacht te koppelen aan ‘vanwege een interne motivatie’ – een bepaling die wel lijkt op een bijzin maar er niet eentje is. Er zijn dus twee oplossingen voor de problemen in (5): alle drie de zinnen als hoofdzinnen koppelen aan de bepaling ‘Bij het andere uiterste’, dus met inversie (5a), of de laatste twee zinnen aan elkaar koppelen als bijzinnen, zoals (5b):
(5a) Bij het andere uiterste wordt iets uitgevoerd vanwege een interne motivatie om een doel te behalen en is er sprake van congruentie en bestaat er geen twijfel dat uitvoering leidt tot het gestelde doel (Ryan & Deci, 2000).
(5b) Bij het andere uiterste wordt iets uitgevoerd omdat er een interne motivatie is om een doel te behalen en er sprake is van congruentie en er geen twijfel bestaat dat uitvoering leidt tot het gestelde doel (Ryan & Deci, 2000).
Omdat er op deze manier in beide gevallen een opsomming ontstaat, kun je de eerste ‘en’ ook vervangen door een komma. In (5a) krijg je dan ‘ […] te behalen, is er sprake van congruentie en bestaat er geen twijfel […]’. In (5b) wordt het dan ‘[…] te behalen, er sprake is van congruentie en er geen twijfel bestaat […]’.