Werkwoorden
Werkwoorden vervullen een belangrijke functie in de zin. Ze geven aan welke gebeurtenis of situatie in de zin beschreven wordt, wie of wat bij die gebeurtenis betrokken is en wanneer deze gebeurtenis plaatsvindt of plaatsvond. Als er iets misgaat met het werkwoord ontstaat daarom al gauw onduidelijkheid. Ook is het vanwege het formele karakter van academische teksten belangrijk dat de vervoegingen van de werkwoorden perfect in orde zijn en dat de werkwoorden de juiste verbindingen hebben met andere onderdelen in een zin.
Elke zin heeft ten minste één werkwoord nodig dat nauw samenhangt met het onderwerp en de rest van de zin: de persoonsvorm. De persoonsvorm kan een zelfstandig werkwoord zijn, zoals ‘onderzoekt’, of een hulpwerkwoord, zoals ‘hebben’ of ‘zijn’.
Wat de persoonsvorm aangeeft: persoon en getal van het onderwerp
(1) Zij heeft dit onderzocht.
(2) Zij hebben dit onderzocht.
Het is belangrijk dat de persoonsvorm overeenkomt met het onderwerp in getal en persoon. Dit wordt ook wel congruentie genoemd. Als er geen congruentie is, is minder duidelijk wat het onderwerp is dat bij de persoonsvorm hoort. Fouten in congruentie komen vooral voor in complexe zinnen en bij bepaalde constructies, bijvoorbeeld constructies met woorden die hoeveelheden aangeven.
De persoonsvorm geeft aan welk getal het onderwerp heeft (enkelvoud of meervoud). Zo is duidelijk dat zij verwijst naar één schrijver in voorbeeld (1), maar naar twee of meer schrijvers in voorbeeld (2). Daarnaast geeft de persoonsvorm aan of het onderwerp de 1e (ik, wij), 2e (jij, jullie) of 3e persoon (hij, zij, het) is: de -t in ‘heeft’ geeft aan dat iets in de 3e persoon wordt beschreven, niet in de eerste persoon (‘ik’).
Wat de persoonsvorm aangeeft: tijd en aspect
(3) Zij vullen de vragenlijst in.
(4) Zij vulden de vragenlijst in.
(5) Zij hebben de vragenlijst ingevuld.
(6) Zij hadden de vragenlijst ingevuld voordat zij begonnen aan het onderzoek.
Naast getal en persoon geeft de persoonsvorm ook aan in welke tijd de gebeurtenis of situatie staat die in de zin beschreven wordt (verleden, heden of toekomst) en vanuit welk perspectief (aspect) deze gebeurtenis of situatie gezien wordt (voltooid of onvoltooid). Het is duidelijk dat informatie verkeerd wordt voorgesteld als voorbeeld (3) wordt gebruikt in plaats van voorbeeld (4), ofwel als de tegenwoordige tijd wordt gebruikt in plaats van de verleden tijd. Maar ook gebruik van de onvoltooide tijd in (4) presenteert de handeling anders dan de voltooide tijd in (5): na (4) verwacht je nog ten minste één andere handeling, bijvoorbeeld ‘en ondertekenden het toestemmingsformulier’, terwijl de handeling in (5) op zichzelf kan staan, als een losstaand feit. De juiste keuze van tijd en aspect is dus nodig om de informatie op de juiste manier te presenteren.
Let op: als je de passief wilt gebruiken, krijg je andere vormen. De passieve vormen worden namelijk gemaakt met het hulpwerkwoord ‘worden’ voor de onvoltooide tijd en ‘zijn’ voor de voltooide tijd (zie voorbeeld (7) t/m (10)).
(7) De vragenlijst wordt ingevuld.
(8) De vragenlijst werd ingevuld.
(9) De vragenlijst is ingevuld.
(10) De vragenlijst was ingevuld voordat het onderzoek begon.
Een overzicht van alle verschillende werkwoordstijden is te vinden op de pagina Werkwoordregels (helemaal onderaan, onder het kopje ‘Overzicht van getal, persoon, tijd en aspect’). Daar vind je zowel de Nederlandse als de Latijnse werkwoordterminologie.
De vorm van werkwoorden: regels voor uitgangen en hulpwerkwoorden
Getal, persoon, tijd en aspect worden door het werkwoord aangegeven door middel van uitgangen van de persoonsvorm en eventueel door middel van voltooid deelwoorden, hulpwerkwoorden (‘hebben’, ‘zijn’) en infinitieven (‘(zal) onderzoeken’). Vaak is aan de vorm van het werkwoord te herkennen welke functie deze heeft: zo is ‘veranderen’ een infinitief, ‘verandert’ een persoonsvorm en ‘veranderd’ een voltooid deelwoord.
Het is belangrijk goed op de regels te letten om de juiste keuze te kunnen maken voor de uitgang van de verleden tijd, de vorm van het voltooid deelwoord of het hulpwerkwoord. Een foute keuze kan leiden tot verwarring of als storend ervaren worden. Op de pagina Werkwoordregels kun je meer lezen over de regels.