NLS Online
NLS Online

Hoofdlettergebruik

In academische teksten is de norm dat het taalgebruik goed verzorgd is (zie Spelling: inleiding). Dat betekent onder meer dat spelfouten horen te ontbreken. Een lastige spellingkwestie is het gebruik van hoofdletters.

(1) In noord-Europa krijgt bij benadering 80% van de doof geboren kinderen een CI (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, p. 40).

(2) De vragenlijst zal bestaan uit een aantal vragen die persoonskenmerken in kaart brengen (Woonplaats, leeftijd, geslacht) en een aantal vragen met betrekking tot motivatie.

(3) De onderzoeksvraag luidt als volgt: Hoe zou de verwondering die optreedt in buitenonderwijs kunnen bijdragen aan het floreren van een leerling?

(4) Zij stelde zich ook de vraag of dit verband niet de andere kant op gaat: Kinderen met betere switchingsvaardigheden zijn sneller bekwaam in een L2.

Wanneer zet je een hoofdletter en wanneer niet? De Leidraad voor de spelling (te vinden op www.woordenlijst.org) geeft een gedetailleerd overzicht van alle regels. Je kunt die onderverdelen in regels over hoofdlettergebruik bij namen (eigennamen en namen van landen, van maanden, van feestdagen, van wereldbeschouwingen en nog veel meer) en over hoofdlettergebruik in de zin.

In voorbeeld (1) is een van de regels over de spelling van namen niet goed gevolgd. In ‘noord-Europa’ zien we een combinatie van de naam van een windrichting en een aardrijkskundige naam. En hoewel windrichtingen op zichzelf altijd met kleine letters gespeld worden (‘de wind komt uit het westen’), krijgen ze juist in deze combinatie altijd een hoofdletter. Dat geldt ook als zo’n combinatie wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord of als naam van een inwoner: ‘een Noord-Nederlandse gewoonte’, een ‘Oost-Europeaan’. Correct is dus (1a).

(1a) In Noord-Europa krijgt bij benadering 80% van de doof geboren kinderen een CI (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, p. 40).

Over het hoofdlettergebruik in de zin is er eigenlijk één regel met één uitzondering. De regel is, dat je een hoofdletter alleen gebruikt na een punt, vraagteken of uitroepteken – dus bij het begin van een nieuwe zin. Dat betekent dat je een hoofdletter niet gebruikt na een haakje, zoals in (2), en ook niet na een dubbele punt of andere leestekens. Dat laatste gaat fout in de voorbeelden (3) en (4). Correct zijn dus (2a), (3a) en (4a):

(2a) De vragenlijst zal bestaan uit een aantal vragen die persoonskenmerken in kaart brengen (woonplaats, leeftijd, geslacht) en een aantal vragen met betrekking tot motivatie.

(3a) De onderzoeksvraag luidt als volgt: hoe zou de verwondering die optreedt in buitenonderwijs kunnen bijdragen aan het floreren van een leerling?

(4a) Zij stelde zich ook de vraag of dit verband niet de andere kant op gaat: kinderen met betere switchingsvaardigheden zijn sneller bekwaam in een L2.

Maar er is dus één uitzondering, en dat is de volgende: bij een geciteerde zin zet je juist wel een hoofdletter na de dubbele punt. In een alternatieve formulering als (4b) gebruik je dus wel een hoofdletter.

(4b) Zij stelde zich ook de vraag of dit verband niet de andere kant op gaat: ‘Kinderen met betere switchingsvaardigheden zijn sneller bekwaam in een L2.’

Let op dat (4b) natuurlijk op meer punten verschilt van (4a) dan alleen het hoofdlettergebruik. In (4b) komt de stelling nadrukkelijk uit de mond van de ‘zij’, in (4a) komt de mededeling voor rekening van de schrijver.

Tip: raadpleeg het Taalloket van het Genootschap Onze Taal voor heldere uitleg over de belangrijkste spellingregels.