Naamwoorden en voornaamwoorden
Zelfstandig naamwoorden (ook wel ‘naamwoorden’ of ‘nomina’) zijn belangrijke bouwstenen van een zin. Het zijn woorden waarmee je dingen, dieren of mensen (‘huis’, ‘poes’, ‘Jan’) benoemt die in de zin een rol spelen. Ze worden met elkaar verbonden door werkwoorden (‘Jan bouwt een huis’; ‘de poes is in het huis’). Naamwoorden geven aan wie of wat er betrokken is bij een gebeurtenis of situatie die in de zin wordt beschreven. Naast naamwoorden zijn er ook voornaamwoorden (pronomina). Voornaamwoorden, zoals ‘deze’, ‘die’, ‘hij’ en ‘zij’, maar ook ‘er’ en ‘het’, kun je gebruiken om te verwijzen naar naamwoorden. Deze voornaamwoorden kunnen ook verwijzen naar grotere delen van een zin.
Naamwoorden
Bij een zelfstandig naamwoord horen vaak andere woorden zoals een lidwoord (artikel), aanwijzend voornaamwoord (demonstrativum) of bijvoeglijk naamwoord (adjectief). Veel van deze woorden komen met het naamwoord overeen in geslacht en getal. Het lidwoord en het bijvoeglijk naamwoord geven ook nog eens aan of het naamwoord bepaald of onbepaald is: is het ding, dier of mens algemeen bekend of eerder ter sprake gekomen in de tekst (bepaald) of niet (onbepaald)? De keuze voor het juiste lidwoord of de juiste uitgang voor het bijvoeglijk naamwoord wordt nog complexer doordat de juiste vorm ook afhangt van de telbaarheid van het naamwoord. Al met al is het kiezen van de juiste vormen niet gemakkelijk. Aan de andere kant is de keuze wel belangrijk: bij een foute keuze is minder duidelijk welke woorden bij elkaar horen en bovendien worden fouten vaak als storend of slordig ervaren.
Naamwoorden komen niet alleen samen voor met lidwoorden en bijvoeglijk naamwoorden; ze kunnen ook voorkomen samen met andere naamwoorden, bijvoorbeeld in een bezitsrelatie. Bij een bezitsrelatie is het ene ding, dier of mens bezit van het andere. Denk bijvoorbeeld aan ‘Roberts boek’ en ‘het boek van deze auteur’. Als een bezitsrelatie niet op een juiste en passende manier is aangegeven, ontstaat onduidelijkheid.
Voornaamwoorden
Het is niet gebruikelijk om naamwoorden steeds te herhalen in een tekst. In plaats daarvan worden voornaamwoorden gebruikt om naar naamwoorden of grotere delen van zinnen te verwijzen. Voornaamwoorden zijn woorden zoals ‘hij’ en ‘zij’ maar ook ‘die’ en ‘deze’. Er zijn enkele voornaamwoorden waar extra vaak fouten mee gemaakt worden, namelijk ‘er’, ‘het’ en betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden. Wanneer een verwijswoord verkeerd gebruikt wordt of ontbreekt, is minder duidelijk waarnaar verwezen wordt, is de zinsstructuur minder duidelijk of komt de tekst over als slordig en onverzorgd.