De komma
Met de komma markeer je een minimale grens tussen delen informatie binnen de zin (zie Interpunctie: inleiding). Je geeft daarmee aan dat die delen afzonderlijk van elkaar geïnterpreteerd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat het ene deel bij de hoofdzin hoort, en het andere bij de bijzin. Of omdat een bijvoeglijke bijzin uitbreidend geïnterpreteerd moet worden. Als een komma niet juist gebruikt is, komt dat dus doordat die minimale grensmarkering er ten onrechte niet of juist wel is. Er zijn drie typische omstandigheden waarbij dat probleem zich voordoet.
Komma maakt een relatieve zin ten onrechte uitbreidend of beperkend
(1) Het blijkt uit het artikel van Loos (2010) dat ouderen (categorie tussen de 55 en 75 jaar), die beschikking hebben tot het internet, internet ook wilden gebruiken om zo tot informatie te komen.
(2) Alle deelnemers aan de observatietraining vullen na afloop een evaluatieformulier in waar twee vragen worden gesteld over de motivatie die zij moeten scoren op een schaal van 1 (laagst) tot 5 (hoogst).
In (1) geven de twee komma’s rond ‘die beschikking hebben tot het internet’ aan dat dit deel van de informatie apart staat van de rest, en dat we dus ‘ouderen’ als afzonderlijke eenheid moeten interpreteren. Over die ‘ouderen’ wordt dan ook nog als extra, uitbreidende informatie verteld dat ze ‘beschikking hebben tot het internet’. Maar het is duidelijk dat dat lang niet voor alle ouderen geldt. Ongetwijfeld heeft de schrijver bedoeld een uitspraak te doen over een bepaald deel van de ouderen, namelijk ‘ouderen die beschikking hebben tot internet’. De komma staat deze interpretatie in de weg. Beter is dus (1a):
(1a) Het blijkt uit het artikel van Loos (2010) dat ouderen (categorie tussen de 55 en 75 jaar) die beschikking hebben tot het internet, internet ook wilden gebruiken om zo tot informatie te komen.
In voorbeeld (2) is het omgekeerde aan de hand. Hier lijkt het te gaan over ‘de motivatie die zij moeten scoren op een schaal van 1 (laagst) tot 5 (hoogst)’, maar motivatie scoor je niet. Wel scoor je vragen over de motivatie. Om dat uit te drukken is er een komma nodig tussen ‘motivatie’ en ‘die’, die aangeeft dat de lezer die beide delen apart van elkaar moet interpreteren. Dus als (2a):
(2a) Alle deelnemers aan de observatietraining vullen na afloop een evaluatieformulier in waar twee vragen worden gesteld over de motivatie, die zij moeten scoren op een schaal van 1 (laagst) tot 5 (hoogst).
Nu is de informatie die moet worden gescoord op de schaal van 1 tot 5 weer uitbreidend ten opzichte van het voorafgaande deel.
Komma ontbreekt na ‘Echter’ en ‘Immers’ aan begin van de zin
(3) Echter is niet iedereen hiertoe in staat waardoor deze veronderstelling nog steeds voer voor discussie is (Katz, 2018).
(4) Immers is het verschil erg klein.
Woordjes als ‘niettemin’, ‘integendeel’, ‘bovendien’, ‘immers’ en vooral ‘echter’ worden vaak gebruikt als een bijzonder soort verbindingswoord tussen twee zinnen, aan het begin van de zin. Men noemt ze ook wel ‘zinsinleiders’. Het bijzondere is, dat ze op deze manier niet mee doen met de ‘eigenlijke’ zin; ze leiden hem alleen in en vormen dus een soort opmaat voor die zin. Dat heeft twee gevolgen. Allereerst is er een komma nodig om dit soort woordjes te scheiden van de eigenlijke zin, en zo de structuur duidelijk te maken. In de tweede plaats volgt na het verbindingswoord en de komma een gewone hoofdzin, dus met eerst een onderwerp en dan een persoonsvorm – en geen inversie. De juiste formuleringen zijn dus (3a) en (4a):
(3a) Echter, niet iedereen is hiertoe in staat waardoor deze veronderstelling nog steeds voer voor discussie is (Katz, 2018).
(4a) Immers, het verschil is erg klein.
Let op: we hebben het hier over een speciaal type woorden, die op een speciale manier gebruikt worden. Dit soort woordjes kunnen natuurlijk ook ‘gewoon’ halverwege een zin voorkomen – over die gevallen hebben we het hier niet. Ook hebben we het hier niet over gewone gevallen waarbij de zin begint met iets anders dan het onderwerp. Daar krijg je natuurlijk wel inversie en is een komma juist niet gewenst: ‘Gisteren ging hij naar de bakker’ is goed, maar ‘Gisteren, ging hij naar de bakker’ is niet goed, en ‘Gisteren hij ging naar de bakker‘ is helemaal niet goed.
De komma of de puntkomma wordt niet goed gebruikt in opsommingen
(5) Priest (1986) definieert buitenonderwijs aan de hand van zes belangrijke punten: het is een methode om te leren, het is experimenteel, het vindt voornamelijk buiten plaats, het gebruiken van alle zintuigen en de drie domeinen (cognitief, affectief en motorisch) is een vereiste, het is een aangelegenheid van een interdisciplinair curriculum en het heeft relaties met natuurlijke bronnen, mensen en de samenleving (Priest, 1986).
(6) Toch is de informatie van het onderzoek van Leung interessant, omdat er heel duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen 3 generaties: de ‘babyboomers’, geboren van 1946 tot 1964; generatie X, geboren van 1965 tot 1976 en de ‘Net’ generatie, geboren van 1977 tot 1997.
Bij opsommingen is het de regel dat opsommingen met korte onderdelen gescheiden worden door een komma, en dat opsommingen met langere delen gescheiden worden door een puntkomma. In dat laatste geval is er namelijk een sterker signaal dan de komma nodig om de structuur duidelijk te maken. De grens tussen korte delen en langere delen is natuurlijk niet scherp te trekken, maar toch is het goed om deze regel aan te houden. Zeker bij opsommingen van hele zinnen is het zaak om puntkomma’s te gebruiken. Zin (5a) is dus beter dan zin (5):
(5a) Priest (1986) definieert buitenonderwijs aan de hand van zes belangrijke punten: het is een methode om te leren; het is experimenteel; het vindt voornamelijk buiten plaats; het gebruiken van alle zintuigen en de drie domeinen (cognitief, affectief en motorisch) is een vereiste; het is een aangelegenheid van een interdisciplinair curriculum; het heeft relaties met natuurlijke bronnen, mensen en de samenleving (Priest, 1986).
Let hierbij op dat het ook regel is dat het laatste deel van een opsomming met puntkomma’s niet met ‘en’ begint, zoals dat wel bij een opsomming met komma’s gebruikelijk is.
In voorbeeld (6) gebruikt de schrijver terecht puntkomma’s, want ze heeft de komma’s al nodig om de extra informatie over elke generatie duidelijk als extra uitbreidende informatie aan te geven. Ten onrechte houdt ze dat echter niet vol tot en met het derde lid van de opsomming, waardoor de structuur minder duidelijk wordt. Een verbetering zou dus (6a) zijn. Ook (6b) is een mogelijkheid: de op zichzelf genomen korte leden van deze opsomming worden daar van elkaar gescheiden door komma’s, terwijl de haakjes ervoor zorgen dat de uitbreidende informatie duidelijk gescheiden blijft van de verschillende generaties zelf:
(6a) Toch is de informatie van het onderzoek van Leung interessant, omdat er heel duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen 3 generaties: de ‘babyboomers’, geboren van 1946 tot 1964; generatie X, geboren van 1965 tot 1976; de ‘Net’ generatie, geboren van 1977 tot 1997.
(6b) Toch is de informatie van het onderzoek van Leung interessant, omdat er heel duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen 3 generaties: de ‘babyboomers’ (geboren van 1946 tot 1964), generatie X (geboren van 1965 tot 1976) en de ‘Net’ generatie (geboren van 1977 tot 1997).
NB: Het idee van een opsomming is dat je een reeks van gegevens maakt binnen het geheel van de zin. Hieruit volgt dat je delen van een opsomming nooit van elkaar scheidt met een punt – want dan start er een nieuwe zin. In voorbeeld (7) is het dus nodig om de punten te vervangen door puntkomma’s:
(7) De grondregels voor een dialogische gespreksvoering worden in het huidige onderzoek als volgt beschreven: a) we delen onze gedachtes en ideeën, breiden deze uit en verhelderen ze. b) we luisteren naar elkaar. c) we nemen elkaars ideeën serieus. d) we stimuleren elkaar om expliciet te redeneren e) we dagen elkaar uit om gezamenlijk te denken en voort te bouwen op elkaars ideeën. f) we reflecteren op elkaar en op het verloop van het gesprek.
Tip: raadpleeg voor alle details over de regels rond de komma www.onzetaal.nl, of raadpleeg een leestekenwijzer. De meest recente is Peter van der Horst (2019), Nieuwe leestekenwijzer. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.