Omvang van de alinea
De alinea is de basiseenheid van een tekst. Hij verdeelt de tekst in overzichtelijke stukjes inhoud, en maakt daarmee de opbouw van de informatie duidelijk voor de lezer. Om deze tekststructurerende functie goed te kunnen vervullen, moet de alinea over niet meer dan één onderwerp gaan. Ook moet de topic-zin van de alinea duidelijk maken welk onderwerp dat is en wat er in de alinea uitgewerkt gaat worden (zie Alinea: inleiding).
Als een alinea te lang is, zal dat eigenlijk altijd komen omdat er teveel verschillende informatie in staat. Op die manier gaat de alinea niet meer over één onderwerp. Als een alinea te kort is, zal er niet genoeg informatie instaan om een onderwerp uit te werken.
De alinea is te lang
Lezers ervaren een alinea als te lang als er zoveel verschillende informatie in voorkomt, dat ze het overzicht kwijtraken.
In alinea (1) is het voor de lezer erg moeilijk om het overzicht te behouden:
(1) Het exacte aantal mensen dat de gebarentaal machtig is in Nederland, is niet bekend. Tot vijftig jaar geleden werd er nauwelijks onderzoek gedaan naar het onderwerp (Bonvillian, 1999). Onderzoek in Nederland naar de NGT kwam op gang in de jaren ’80 (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, pp. 42). In Vlaanderen maken naar schatting zesduizend gebaarders gebruik van gebarentaal (Vermeerbergen, Leeson & Crasborn, 2007, pp. 2), in Nederland lopen de schattingen uiteen van vijftien tot ruim dertigduizend (Schermer & Vermeerderbergen, 2004; Schermer & Koolhoof, 2009). Gebarentalen zijn, volgens Vermeer en Schermer (2004) “natuurlijke talen waarbij voornamelijk de handen en ogen een rol spelen” (p. 569). Gebarentalen worden sinds mensenheugenis gebruikt, voornamelijk door doven en slechthorenden (Vermeer & Schermer, 2004; Schein & Stewart, 1995). Doofheid wordt medisch gezien gedefinieerd als een ernstige auditieve beperking waarbij de waarneming van taal primair visueel verloopt en er sprake is van gehoorverlies van 80 of 90 decibel of meer van het beste oor. Slechthorenden horen beter en voor hen is auditieve waarneming enigszins mogelijk, waardoor visuele informatie ondersteunend is (Knoors, 1999). De verschillende soorten bestaande gebarentalen hebben elk hun eigen gebaren, zinsvolgorde en grammatica (BRON) en verschillen hierin dan ook van het Nederlands met Gebaren, dat gebaseerd is op het Nederlands dat wordt ondersteund met gebaren (Schermer, 2004; Terpstra & Schermer, 2006). Een wereldwijde, universele gebarentaal bestaat niet. In verschillende regio’s, zelfs binnen gebieden waar eenzelfde taal gesproken wordt (zoals in Nederland en Vlaanderen), worden verschillende gebarentalen gesproken, namelijk het NGT en VGT (Vermeerbergen, Nijen Twilhaar & Herreweghe, 2013). Ook binnen Nederland bestaan er verschillende varianten van de NGT (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, pp. 43).
In deze alinea worden eigenlijk drie onderwerpen behandeld: het aantal mensen dat gebarentaal hanteert, wat gebarentaal is, en welke verschillende soorten er zijn. De topic-zin van de alinea kondigt echter alleen aan dat er iets zal worden uitgewerkt over het aantal mensen dat gebarentaal machtig is. Hierdoor is het geleidelijk aan voor de lezers niet meer duidelijk welk stukje informatie ze nu moeten toevoegen aan wat ze al weten.
Dit probleem kan worden opgelost door drie aparte alinea’s te maken, met ieder hun eigen onderwerp, zoals in voorbeeld (1a):
(1a) Het exacte aantal mensen dat de gebarentaal machtig is in Nederland, is niet bekend. Tot vijftig jaar geleden werd er nauwelijks onderzoek gedaan naar het onderwerp (Bonvillian, 1999). Onderzoek in Nederland naar de NGT kwam op gang in de jaren ’80 (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, pp. 42). In Vlaanderen maken naar schatting zesduizend gebaarders gebruik van gebarentaal (Vermeerbergen, Leeson & Crasborn, 2007, pp. 2), in Nederland lopen de schattingen uiteen van vijftien tot ruim dertigduizend (Schermer & Vermeerderbergen, 2004; Schermer & Koolhoof, 2009).
Gebarentalen zijn volgens Vermeer en Schermer (2004) “natuurlijke talen waarbij voornamelijk de handen en ogen een rol spelen” (p. 569). Gebarentalen worden sinds mensenheugenis gebruikt, voornamelijk door doven en slechthorenden (Vermeer & Schermer, 2004; Schein & Stewart, 1995). Doofheid wordt medisch gezien gedefinieerd als een ernstige auditieve beperking waarbij de waarneming van taal primair visueel verloopt en er sprake is van gehoorverlies van 80 of 90 decibel of meer van het beste oor. Slechthorenden horen beter en voor hen is auditieve waarneming enigszins mogelijk, waardoor visuele informatie ondersteunend is (Knoors, 1999).
De verschillende soorten bestaande gebarentalen hebben elk hun eigen gebaren, zinsvolgorde en grammatica (BRON) en verschillen hierin dan ook van het Nederlands met Gebaren, dat gebaseerd is op het Nederlands dat wordt ondersteund met gebaren (Schermer, 2004; Terpstra & Schermer, 2006). Een wereldwijde, universele gebarentaal bestaat niet. In verschillende regio’s, zelfs binnen gebieden waar eenzelfde taal gesproken wordt (zoals in Nederland en Vlaanderen), worden verschillende gebarentalen gesproken, namelijk het NGT en VGT (Vermeerbergen, Nijen Twilhaar & Herreweghe, 2013). Ook binnen Nederland bestaan er verschillende varianten van de NGT (Boyes-Braem & Rathmann, 2010, pp. 43).
Deze herindeling is de snelste oplossing. Je kunt natuurlijk ook overwegen om een indeling in twee alinea’s te maken, maar dan moet je voor een nieuwe topic-zin zorgen die eenheid brengt in die nieuwe alinea. Als je een van de alinea’s in deze herindeling te kort zou vinden, is het ook een goede strategie om meer informatie toe te voegen over het onderwerp van die alinea.
De alinea is te kort
Een alinea is te kort als de combinatie van topic-zin en uitwerking niet uit de verf komt.
De combinatie van topic-zin en uitwerking kan door twee oorzaken niet goed uit de verf komen. Allereerst kan dat zijn doordat er überhaupt geen uitwerking is, en de alinea alleen bestaat uit een topic-zin. Maar het kan ook zijn dat de uitwerking te weinig om het lijf heeft. In beide gevallen weten lezers niet welk onderdeel van de totale tekst nu eigenlijk wordt gepresenteerd en dus ook niet welke rol het stukje informatie speelt in de opbouw van het geheel. Dit gaat ten koste van de overzichtelijkheid van de tekst, zoals te zien is in alinea (2):
(2) Oscar Westlund behandelt in zijn artikel News Consumption Across Media: Tracing the Revolutionary Uptake of Mobile News (2016) de verschuiving van offline nieuwsraadpleging naar online nieuwsconsumptie, waarbij geconcludeerd wordt dat de mobiele telefoon steeds vaker gebruikt wordt voor het lezen van het nieuws.
Deze alinea bestaat uit één zin, de topic-zin. Er wordt dus wel aangegeven wat het thema van de alinea zal zijn, maar verder wordt de lezer niets wijzer. Voor een betere alinea moet hier dus informatie worden toegevoegd. Een eerste stap is om de topic-zin op te breken, en zo het tweede deel van de topic-zin de status van (begin van de) uitwerking te geven, zoals in (2a):
(2a) Oscar Westlund behandelt in zijn artikel News Consumption Across Media: Tracing the Revolutionary Uptake of Mobile News (2016) de verschuiving van offline nieuwsraadpleging naar online nieuwsconsumptie. Daarbij wordt allereerst geconcludeerd dat de mobiele telefoon steeds vaker gebruikt wordt voor het lezen van het nieuws. […]
Vaak bieden de omringende alinea’s ook geschikt materiaal voor uitbreiding, en kun je de te korte alinea samenvoegen met een andere.
In (3) is er wel enige uitwerking van de alinea, maar veel te weinig.
(3) Er vallen een aantal dingen op bij de vragen over hoe vaak de participanten het nieuws raadpleegden en welke apparaten ze hiervoor gebruikten. Ten eerste, de twee generaties (18-30 jaar en > 50 jaar) hadden dezelfde uitkomst als er wordt gekeken naar wat de meerderheid van die generatie had ingevuld. De meeste proefpersonen van beide generaties raadpleegden het nieuws gemiddeld 1 tot 4 keer per dag.
De topic-zin stelt dat er ‘een aantal dingen’ opvallen. Het is dan voor de lezer teleurstellend en verwarrend dat de uitwerking maar één ding noemt. Een voor de hand liggende manier om deze alinea te verbeteren, is een ‘tweede ding’ toe te voegen. Uitbreiden van de informatie over ‘het eerste ding’ is ook een goede strategie, maar dan moet de topic-zin worden aangepast:
(3a) Bij de vragen over hoe vaak de participanten het nieuws raadpleegden en welke apparaten ze hiervoor gebruikten, valt meteen iets op. De twee generaties….