De Inleiding
De Inleiding van een academische tekst bestaat in het geval van een korte tekst (werkstuk, opdrachtuitwerking) uit één alinea, of uit twee. De Inleiding beslaat dan de eerste alinea of de eerste twee alinea's van de eigenlijke tekst. Bij grotere teksten (bijvoorbeeld scripties) en zeker bij boeken, komt het vaak voor dat de Inleiding de eerste paragraaf of zelfs het hele eerste hoofdstuk omvat. In die gevallen krijgt de Inleiding bijna altijd een eigen kopje; bij korte teksten hangt het af van de conventies binnen de opleiding of de Inleiding met behulp van een kopje apart wordt gezet.
De Inleiding heeft drie functies. Naar de vorm worden er twee typen inleiding onderscheiden: de piramide-inleiding en de trechterinleiding.
De functies van de Inleiding
1. Presenteren van de probleemstelling van de tekst
De Inleiding moet de probleemstelling van de tekst duidelijk en goed zichtbaar aan de lezer presenteren. De probleemstelling moet daarom op een goed zichtbare plaats staan: aan het begin van de inleiding of aan het eind van de inleiding.
2. Inkaderen van de probleemstelling
De Inleiding moet de lezer duidelijk maken waarom de probleemstelling van belang is, en interessant. Je moet dus zorgen voor wat informatie ‘om de probleemstelling heen’, waarmee je de probleemstelling inkadert. Dat kan door iets te zeggen over de actualiteit van het onderwerp, of over het belang van de kwestie die je aan de orde stelt. Ook kun je proberen aan te geven waarom je probleemstelling interessant is voor je lezer (‘Deze vraag speelt een rol in de discussie over de invloed van stikstof op de natuur.’). In andere gevallen is het nuttig om een rechtvaardiging of een verantwoording te geven voor je probleemstelling: waarom is die probleemstelling eigenlijk relevant? Een dergelijke inkadering zorgt ervoor dat de lezer gemotiveerd raakt om je tekst te lezen.
3. Duidelijk maken van de opbouw van de tekst
De Inleiding moet, zeker bij langere teksten, een duidelijk overzicht geven van de opbouw van de tekst. Daarmee help je de lezer om zich te oriënteren op de tekst die komen gaat. Je geeft in kort bestek een overzicht van wat er in de paragrafen of hoofdstukken gaat gebeuren. Meestal krijgt de informatie over de opbouw van de tekst een plaats in het laatste deel van de inleiding. Daarmee vormt deze informatie een natuurlijke overgang van de inleiding naar het Middenstuk van de tekst, dat wil zeggen naar de uitwerking van de probleemstelling.
De vorm van de Inleiding
Iedere Inleiding kent een duidelijke verdeling in een gedeelte waarin de probleemstelling gepresenteerd wordt, een gedeelte waarin de probleemstelling wordt ingekaderd en een gedeelte waarin informatie over de opbouw van de overige tekst gegeven wordt. Bij korte teksten moeten deze delen binnen een of twee alinea’s gepresenteerd worden, in langere teksten binnen een paragraaf of een heel hoofdstuk.
De informatie over de opbouw van de tekst komt altijd in het laatste gedeelte. Maar in de volgorde van de presentatie en de inkadering van de probleemstelling is er variatie mogelijk. Een Inleiding die begint met de presentatie van de probleemstelling heet een piramide-inleiding. Een Inleiding die begint met het algemene kader heet een trechterinleiding.
1. Piramide-inleiding
Als je begint met de presentatie van de probleemstelling krijgt de inkadering van de probleemstelling vooral het karakter van een toelichting op datgene wat in de probleemstelling gezegd wordt. De inkadering kan ook een veralgemening en daarmee een verbreding zijn van het onderwerp dat in de probleemstelling aan de orde komt. De probleemstelling is op die manier het topje van een piramide. Een voordeel van de piramide-inleiding is, dat je lezers van meet af aan weten wat er gaat komen. Het is daarbij wel noodzakelijk dat je lezer de probleemstelling zonder uitleg vooraf, zonder context, kan begrijpen. Dit is een voorbeeld van een piramide-inleiding van 1 alinea:
(1) In dit artikel onderzoeken we op welke manier verwondering in het onderwijs gestimuleerd kan worden. Verwondering hangt samen met nieuwsgierigheid en ontzag, maar er zijn verschillen. Nieuwsgierigheid houdt in dat iets de aandacht trekt wat onbekend is, maar wel in een bestaand cognitief raamwerk zou kunnen passen. Bij verwondering past de nieuwe informatie juist niet in een bestaand raamwerk, en dus moet een nieuw raamwerk gevormd worden om informatie toch te kunnen begrijpen. Ontzag lijkt ook op verwondering, maar heeft in zich besloten dat er achter iets een mysterie schuilgaat dat niet te bevatten is. In het huidige onderwijs komt nieuwsgierigheid al vaak terug, maar verwondering zou nog op meerdere manieren gestimuleerd kunnen worden.
2. Trechterinleiding
De trechterinleiding begint met de inkadering, in de vorm van een aantal meer algemene opmerkingen over het onderwerp. Vervolgens komt de formulering van de probleemstelling. De trechterinleiding geeft je dus de gelegenheid om je probleemstelling vanuit een bepaalde context te presenteren, als een specifieke toespitsing van een meeromvattende kwestie. Dit is een voorbeeld van een trechterinleiding van 1 alinea:
(2) In een klaslokaal kan het geluidsniveau al snel oplopen. Dit kan gevolgen hebben voor het concentratievermogen van de studenten, dus van de mate waarin hun aandacht gericht blijft op een taak zonder afgeleid te worden door iets of iemand anders. Dit concentratievermogen kan mogelijk lijden onder het geluid, doordat geluid een negatief effect heeft op cognitieve processen in de hersenen. In dit onderzoek wordt aan de hand van literatuur onderzocht of het geluid in een klaslokaal daadwerkelijk invloed heeft op het concentratievermogen van studenten.
