Toolkit Academische Vaardigheden
Toolkit Academische Vaardigheden

Tien beruchte redeneerfouten

Hieronder volgt een overzicht van tien beruchte redeneerfouten die specifiek relevant zijn voor academische teksten. Een aantal daarvan zijn te beschouwen als verkeerde toepassingen van op zichzelf genomen valide redeneerschema’s. Waar dat relevant is, vind je ook de klassieke (Latijnse) namen voor deze redeneerfouten.

Let op: de lijst is absoluut niet uitputtend; er zijn nog vele andere redeneerfouten mogelijk. Dus blijf alert.

1. Onterechte causale verbanden (Post hoc ergo propter hoc)

Deze redeneerfout ontstaat als je ten onrechte uitgaat van een causaal verband daar waar er alleen maar een opeenvolging in de tijd bestaat. Je stelt dus dat X veroorzaakt wordt door Y omdat X optreedt na Y, oftewel met een bekend voorbeeld: ‘De zon komt altijd op nadat de haan gekraaid heeft, dus de zon komt op doordát de haan kraait.’ Deze redeneerfout staat bekend als Post hoc ergo propter hoc (‘daarna, dus daardoor’). Er wordt dus eigenlijk foutief gebruik gemaakt van het redeneerschema: redeneren op basis van causaliteit. Voorbeeld:

(1) Vanaf de jaren 80 volgen steeds meer jongeren middelbaar en hoger onderwijs. Toch is er meer jeugdcriminaliteit dan ooit. Hieruit blijkt dat onderwijs een slechte invloed heeft op jonge mensen. Vrij naar Engel (1994, p.165).

2. Voldoende voorwaarde wordt ten onrechte gezien als noodzakelijke voorwaarde

Deze redeneerfout ontstaat als je een voldoende voorwaarde verwart met een noodzakelijke voorwaarde. Een voldoende voorwaarde is iets dat genoeg is om ergens aan te voldoen. Een noodzakelijke voorwaarde is iets dat je absoluut moet hebben om ergens aan te voldoen. Zo ben je automatisch Nederlands staatsburger als één van je ouders bij jouw geboorte Nederlander was. Maar je kunt ook langs andere wegen Nederlander worden (naturalisatie, adoptie). Dus geboren zijn uit tenminste één Nederlandse ouder is een voldoende maar niet noodzakelijke voorwaarde om Nederlands staatsburger te zijn. Voorbeeld:

(2) ‘Als je bedorven vis eet word je misselijk. Annie is misselijk. Dus: Annie heeft bedorven vis gegeten.’ Uit: Van Eemeren, Grootendorst en Snoeck Henkemans (1995, p.122).

Deze redenering is ongeldig omdat ze over het hoofd ziet dat er ook andere oorzaken kunnen zijn voor misselijkheid in het algemeen, en Annies misselijkheid in het bijzonder. Het eten van bedorven vis is dus een voldoende voorwaarde, maar geen noodzakelijke voorwaarde om misselijk te worden. Als je deze redeneerfout maakt, gebruik je dus eigenlijk foutief het redeneerschema: redeneren op basis van causaliteit, omdat er in feite andere oorzaken mogelijk zijn voor een bepaald gevolg.

3. Overhaaste generalisatie (Secundum quid)

Deze redeneerfout ontstaat als je een algemene regel afleidt uit te weinig waarnemingen. Je maakt dan dus eigenlijk foutief gebruik van het redeneerschema: redeneren op basis van inductie. Voorbeeld:

(3) Bij een enquête vult één van de respondenten de vragenlijst slordig in. Deze respondent is een bejaard persoon. De onderzoeker concludeert dat bejaarden niet meer in staat zijn om enquêtes in te vullen en dus niet bij verder onderzoek betrokken moeten worden.

4. Cirkelredenering (Petitio principii of begging the question)

Deze redeneerfout ontstaat als je datgene wat je wilt bewijzen (de bewering) zelf als bewijs (rechtvaardiging) gebruikt. Voorbeeld:

(4) Ik vind Kees geen aardige man, want ik mag hem niet zo.

5. Het verschuiven van de bewijslast

Deze redeneerfout maak je als je een redenering presenteert zonder valide rechtvaardiging, en dan vervolgens stelt dat iemand anders maar eens moet bewijzen dat jouw bewering niet waar is. Wie een bewering doet heeft de plicht daar rechtvaardiging voor aan te dragen; deze rechtvaardigingsplicht mag je niet afschuiven naar een ander, bijvoorbeeld degene van wie je een standpunt juist in twijfel hebt getrokken. Voorbeeld:

(5) Begin jaren 90 van de vorige eeuw meende de literatuurwetenschapper Teun van Dijk de schrijver Gerrit Komrij te kunnen ontmaskeren als de man die onder het pseudoniem ‘Mohammed Rasoel’ enige racistisch getinte geschriften had gepubliceerd. Nadat de rechtvaardiging voor deze bewering niet valide was gebleken, nam Van Dijk zijn toevlucht tot de redeneerfout van het verschuiven van de bewijslast: ‘Gerrit Komrij had nog altijd niet aangetoond dat hij Mohammed Rasoel niet was’.

Een variant op deze redeneerfout is het ontduiken van de bewijslast. Die fout maak je als je jouw bewering als volkomen vanzelfsprekend presenteert, zodat een rechtvaardiging niet nodig is. Wees dus alert als je in je tekst (of in die van andere auteurs) formuleringen hebt staan als ‘het spreekt vanzelf dat…’; ‘het behoeft geen betoog dat…’

6. De stroman

Deze redeneerfout ontstaat als je de redenering waartegen je argumenteert, vertekent of verdraait om zo de aanval op deze redenering makkelijker te maken. Meestal bestaat het verdraaien of vertekenen van een standpunt eruit dat dit standpunt uit zijn context wordt gehaald, sterk versimpeld wordt of juist sterk overdreven wordt weergegeven. Voorbeeld:

(6) Een auteur schrijft een tekst waarin hij kritische aantekeningen maakt over de evolutietheorie. Hij brengt het volgende argument tegen de evolutietheorie naar voren: ‘Volgens de evolutietheorie is de aap geévolueerd tot mens. Maar waarom zijn er dan nog steeds apen, zijn dat soms de trage modellen?’ Hiermee argumenteert hij tegen een sterk gesimplificeerde weergave van de evolutietheorie: ‘de mens stamt van de aap af.’ De evolutietheorie stelt in werkelijkheid dat apen en mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben.

7. Het toekennen van verzwegen redeneringen

Deze redeneerfout ontstaat als je in een tekst van een andere auteur op ongefundeerde wijze beweringen ‘ontdekt’ of veronderstelt die in feite niet in de tekst staan - om daar dan vervolgens bezwaren tegen aan te tekenen. Voorbeeld:

(7) Schrijver X betoogt in een publicatie dat er nogal wat nadelen verbonden zijn aan het gebruik van kernenergie. Schrijver Y, die juist veel voordelen ziet in kernenergie, stelt ‘dat X er kennelijk vanuit gaat dat we kernenergie maar moeten afschaffen en maar terug moeten naar de Middeleeuwen’ en bekritiseert dat veronderstelde standpunt.

8. Populistische redenatie (Argumentum ad populum)

Bij deze redeneerfout geef je een rechtvaardiging van een bewering in de vorm van de mededeling dat een meerderheid dit vindt. Iets is echter niet zonder meer waar omdat iedereen het vindt. In academische teksten komt deze redeneerfout wel voor als een auteur een bepaalde bewering rechtvaardigt met de mededeling dat hierover algemene consensus bestaat in het vakgebied. Neem een kritische houding aan als je zo’n redenering aantreft, in je eigen tekst of die van een andere auteur. Voorbeeld:

(8) De correcte spelling is ‘stro-pop’ en niet ‘stropop’, want ‘stro-pop’ levert de meeste treffers op in Google.

9. Op de man (Argumentum ad hominem)

Deze redeneerfout ontstaat als een redenering die bedoeld is om een andere redenering te weerleggen, gericht is op de persoon die deze redenering naar voren heeft gebracht, en niet op de redenering zelf. Zeker in academische teksten moet je niet op de man spelen, maar op de bal. Voorbeeld:

(9) Opmerken dat iemand in wetenschappelijke discussie A ook al fout zat (en ook in het algemeen gesproken geen briljante bioloog is), is geen valide rechtvaardiging voor de bewering dat deze persoon in discussie B een onjuiste redenering volgt.

10. Misplaatst beroep op autoriteit (Argumentum ad verecundiam)

Deze redeneerfout ontstaat als je een bepaalde deskundigheid (autoriteit) aanvoert die niet relevant is voor de kwestie waarop jouw redenering betrekking heeft. In feite gaat het hier dan om een foutieve toepassing van het redeneerschema: redeneren op basis van autoriteit. Voorbeeld:

(10) Onder Nederlandse historici is er een levendige discussie gevoerd over de vraag of Nederlanders tijdens de bezettingsjaren 40-45 hetzij ‘goed’ hetzij ‘fout’ waren, of dat er een meer genuanceerde kijk mogelijk is. Volgens die meer genuanceerde visie leefden de meeste Nederlanders een beetje in een grijs gebied, waarin niet de morele keuzes voorop stonden, maar het toeval en de samenloop van de omstandigheden. Men probeerde zo goed en kwaad als het ging zonder al te veel kleerscheuren de oorlog door te komen. Schrijver X betoogt dat de ‘grijze’ visie het meest met de historische feiten overeenstemt, en gebruikt daarvoor onder meer het argument dat ook de hooggeleerde wetenschapper Y dit standpunt huldigt. Omdat professor Y sterrenkundige is, is er echter geen reden om aan te nemen dat hij in deze kwestie bijzonder deskundig is.

Meer weten?

Engel, S.M. (1994), With good reason: an introduction to informal fallacies (5th. ed.). New York: St. Martin’s Press.

Eemeren, F.H. van, Grootendorst, R. en Snoeck Henkemans, A.F. (1995), Argumentatie. Inleiding in het analyseren, beoordelen en presenteren van betogen. Groningen: Wolters-Noordhoff.