Hoe zit een rationele redenering in elkaar?
In de wetenschap argumenteer je met behulp van rationele redeneringen. Zo’n redenering bestaat uit een bewering en een ondersteuning (rechtvaardiging) van die bewering. Die combinatie is belangrijk. Als je alleen een bewering doet (‘Die fiets is van mij’) zul je in academische teksten je lezers niet snel overtuigen. Die zijn namelijk gewend heel kritisch te lezen en te oordelen. En dan nog iets: bewering en rechtvaardiging horen onderling samen te hangen. Een redenering als ‘Die fiets is van mij, want ik ben net nog naar de fietsenmaker geweest’ zal voor je lezer niet overtuigend zijn. Een rationele redenering ziet er dus uit als voorbeelden (1) en (2):
(1) Die fiets is van mij [bewering] , want ik heb hem eerlijk gekocht [rechtvaardiging].
(2) Ik kan niet aanwezig zijn [bewering], want die dag ben ik in het buitenland [rechtvaardiging].
Redeneringen als deze worden ook wel ‘enkelvoudige’ redeneringen genoemd, omdat er per bewering één rechtvaardiging wordt gegeven. In academische teksten zal een enkelvoudige redenering vaak niet voldoende zijn om je lezers te overtuigen. Je lezers kunnen bijvoorbeeld, zoals in voorbeeld (1), vinden dat de rechtvaardiging zelf eigenlijk ook een bewering is. Dan wordt het nodig om meer rechtvaardigingen te geven. Bijvoorbeeld als in (3):
(3) Die fiets is van mij, want ik heb hem eerlijk gekocht. Ik heb hier namelijk het bewijs van betaling, en het framenummer op de kassabon komt bovendien overeen met het framenummer dat in de fiets gegraveerd staat.
In dit voorbeeld wordt elke rechtvaardiging zelf ook weer ondersteund door een eigen rechtvaardiging. Je gaat als het ware de diepte in met je redenering. Dat zie je vaak al aan de woordjes die je daarbij gebruikt: want, omdat, immers, aangezien, namelijk, met als gevolg, etc. Je gaat net zo lang door tot er geen ondersteuning voor de rechtvaardigingen meer nodig is. Zo’n soort trapsgewijze redenering wordt wel een ‘onderschikkende’ redenering genoemd. Nog een voorbeeld van zo’n redenering:
(4) Ik hoef jou volgende week niet met klussen te helpen, omdat ik moet studeren, anders haal ik mijn tentamen niet met als gevolg dat ik mijn studiebeurs kwijtraak, omdat ik dan veel te lang over mijn studie doe en dan moet ik dus alles zelf betalen.
Het kan ook zijn dat je bij je bewering meer dan één rechtvaardiging opvoert, terwijl iedere rechtvaardiging afzonderlijk ook al als volwaardige rechtvaardiging van de bewering zou kunnen gelden. Zo’n redenering wordt wel een ‘meervoudige redenering’ genoemd. Je gebruikt zo’n meervoudige redenering bijvoorbeeld om er extra zeker van te zijn dat je redenering voor je lezers overtuigend zal zijn. Je vult je redenering daarom als het ware in de breedte aan, wat vaak te herkennen is aan woordjes als overigens, trouwens, op de eerste plaats, op de tweede plaats, op de derde plaats, behalve dat, etc.
(5) Ik vind dat je niet kon verwachten dat ik je op zou halen. In de eerste plaats hadden we niets definitiefs afgesproken. Op de tweede plaats weet ik niet waar je woont en op de derde plaats had ik dan onwijs vroeg van huis weg moeten gaan.
Er zijn ook gevallen waarbij je de verschillende rechtvaardigingen die je hebt alleen samen kunt laten gelden als een volwaardige rechtvaardiging van je bewering. Zoiets wordt een ‘nevenschikkende’ redeneringen genoemd. Je moet in zo’n geval dus alle rechtvaardigingen opvoeren om een overtuigende redenering te presenteren. Nuttige woordjes zijn dan daarbij komt, bovendien, daarnaast, vooral ook omdat, alsmede, etc. (6) is een voorbeeld van een nevenschikkende redenering.
(6) We moesten wel uit eten gaan, want er was niets te eten in huis en bovendien waren de winkels dicht.
Als je gaat controleren of jouw redenering wel goed in elkaar zit, is het belangrijk om na te gaan met wat voor soort redenering je te maken hebt. Dat geldt natuurlijk ook als je de redeneringen van andere schrijvers kritisch evalueert.
Zie voor het kritisch evalueren van redeneringen Hoe beoordeel je de kwaliteit van een redenering.
