Hoe beoordeel je de kwaliteit van een redenering?
De kwaliteit van de redenering die je hebt opgezet onderzoek je door te controleren of de bewering die je doet op een overtuigende manier wordt ondersteund door de rechtvaardiging(en) die je geeft. Zo’n controle moet je natuurlijk ook uitvoeren op redeneringen die door andere schrijvers worden gepresenteerd.
Deze controle kun je uitvoeren met behulp van evaluatievragen. Het nut van deze evaluatievragen is vooral dat je mogelijke bezwaren en tegenargumenten tegen een redenering op een systematische manier op het spoor kunt komen. Onderaan deze pagina vind je een aantal belangrijke algemene evaluatievragen. Specifieke evaluatievragen vind je in Veelgebruikte redeneerschema’s.
Maar voordat je de evaluatievragen afwerkt, is het belangrijk om eerst goed te kijken hoe je redenering in elkaar zit. Daarbij kijk je naar de beide onderdelen van de redenering, bewering en rechtvaardiging. Eerst de rechtvaardiging. Is hij enkelvoudig of meervoudig? Nevenschikkend of onderschikkend? Dat maakt uit, omdat de soort redenering iets zegt over de eisen die je aan de rechtvaardiging(en) moet stellen, of het aantal rechtvaardigingen dat je moet controleren.
Dan de bewering zelf. Er zijn twee soorten beweringen: ‘feitenuitspraken’ en ‘(persoonlijke) meningen’, oftewel interpretaties en oordelen. Dit is een belangrijk onderscheid, omdat je een redenering op basis van een feitenuitspraak anders moet gaan toetsen dan een redenering op basis van een (persoonlijke) mening.
Feitenuitspraak of (persoonlijke) mening?
Beweringen zijn uitspraken over hoe de werkelijkheid (of delen daarvan) in elkaar zit. Bij feitenuitspraken gaat het om beweringen die in principe controleerbaar zijn. Dat wil zeggen, het is mogelijk om objectief vast te stellen of de bewering waar of onwaar is. Dat laatste geldt voor (1) en (2), maar ook voor (3) want het gaat om het principe van controleerbaarheid: je moet je kunnen voorstellen dat je een bewering zou kunnen controleren (en hoe), als je maar de gelegenheid zou hebben. Voorbeelden:
(1) De aarde beweegt rond de zon.
(2) De Britse klimmer Kenton Cool bereikte in 2007 twee maal in één week de top van de Mount Everest.
(3) De prehistorische mens kende reeds het principe van de verrekijker.
Bij een feitenuitspraak gaat het om waar of onwaar, dus om de geloofwaardigheid van de bewering. Als je een redenering op grond van een feitenuitspraak controleert, dan moet je dus toetsen of de rechtvaardiging(en) inderdaad een ondersteuning is (zijn) voor de geloofwaardigheid van de bewering. Leidt de combinatie bewering-rechtvaardiging(en) tot het inzicht: dit is ‘waar’? Je gebruikt de algemene evaluatievragen dan om te bepalen of er voldoende gegevens worden aangeboden voor de geloofwaardigheid van een bepaalde uitspraak. Als er in de aangeboden rechtvaardiging van de uitspraak bijvoorbeeld te weinig positieve gegevens zijn, of als er eigenlijk geen verband is tussen de aangeboden rechtvaardiging en de feitenuitspraak, zal de lezer je redenering tot nader orde als niet geloofwaardig beoordelen.Bij (persoonlijke) meningen is er geen sprake van objectieve controleerbaarheid, maar heb je te maken met een waardeoordeel, oftewel een interpretatie of duiding die een schrijver geeft op basis van bepaalde informatie. Voorbeelden:
- Dit schilderij is geheel ten onrechte toegeschreven aan Rembrandt.
- De conclusie moet daarom zijn dat deze theorie onhoudbaar is.
- Een aardwetenschapper heeft een aansprekend beroepsprofiel.
Bij een persoonlijke mening gaat het erom of het waardeoordeel in de bewering aanvaardbaar is. Je onderwerpt je redenering dan aan een ander soort toetsing: je gebruikt de algemene evaluatievragen om te bepalen of er voldoende is aangedragen om de lezer een bepaalde bewering te laten onderschrijven of ‘aanvaarden’. Ondersteunt de rechtvaardiging bijvoorbeeld inderdaad zodanig je bewering dat je lezers jouw waardeoordeel zullen willen aanvaarden? Is de kans groot of klein dat ze het op basis van de aangedragen rechtvaardiging(en) met je bewering ‘eens’ zullen zijn?
Belangrijke algemene evaluatievragen
- Past de rechtvaardiging goed bij de bewering?
- Passen de gegevens die bij de rechtvaardiging worden aangevoerd goed bij de rechtvaardiging?
- Zijn de aangevoerde gegevens inderdaad juist?
- Is de aangevoerde rechtvaardiging dus inderdaad juist?
- Is de bewering geloofwaardig of aanvaardbaar op grond van de gegeven rechtvaardiging? Zijn er geen argumenten of gegevens die de bewering meer of minder geloofwaardig of aanvaardbaar maken, maar in de rechtvaardiging verzwegen zijn?
Let op: dit zijn algemene evaluatievragen. Voor een aantal redeneringen die frequent gebruikt worden in academische teksten kun je (ook nog) concretere evaluatievragen inzetten. Zie Veelgebruikte redeneerschema’s voor specifieke evaluatievragen voor de beoordeling van een aantal ‘vaste’ verbanden tussen bewering en rechtvaardiging (‘redeneerschema's’).
