Werkbank Academische vaardigheden


De conclusie

De conclusie van de tekst krijgt, net als de inleiding, een duidelijk waarneembare plaats. Afhankelijk van de omvang van de tekst vormt de conclusie de laatste alinea, de laatste paragraaf of het laatste hoofdstuk. Soms volgt er ook nog een discussie na de conclusie.

De conclusie bestaat uit twee delen:

  1. de formulering van het antwoord op de probleemstelling (meestal gecombineerd met een korte herhaling van die probleemstelling). Dit is de conclusie van je verhaal.
  2. een korte beschouwing naar aanleiding van het antwoord op de probleemstelling. Je kunt het antwoord in een theoretisch kader plaatsen, of iets zeggen over mogelijke consequenties van het antwoord, of over aspecten die in de toekomst nog eens bekeken zouden moeten worden. Let op: je mag niet geheel nieuwe onderwerpen aansnijden.

De conclusie moet altijd beginnen met de formulering van het antwoord op de probleemstelling. De informatie eromheen komt daarna. In het geval van korte teksten, waar de conclusie de laatste alinea vormt, heeft deze slotalinea dus altijd de piramidevorm. Als het slot de vorm van een paragraaf heeft, dan geldt hetzelfde piramideprincipe, maar dan op een grotere schaal: eerst komt het antwoord op de probleemstelling (in een of meer alinea's) en vervolgens datgene wat naar aanleiding daarvan nog gezegd moet worden. Beslaat de conclusie een heel hoofdstuk, dan geldt deze indeling op het niveau van paragrafen.

Let op: het stond hierboven al eerder, je mag niet een geheel nieuw onderwerp aansnijden. Het is immers een samenvattende, concluderende alinea, paragraaf of hoofdstuk. Daarin komen geen nieuwe zaken aan de orde. Alles wat je in deze afsluiting zegt, moet al eerder zijn besproken in je inleiding of middenstuk.

Voorbeelden van concluderende alinea’s


(1)
De resultaten van dit experiment laten duidelijke verschillen zien tussen de verschillende schematische presentaties. De beslissingstabel blijkt tot meer fouten te leiden dan alle andere varianten. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat proefpersonen als het ware in twee dimensies moeten werken: rijen en kolommen. Blijkbaar leidt dit er relatief vaak toe dat men in de verkeerde rij terechtkomt, en dus bij de verkeerde uitkomst. De relatief weinig ruimte vragende beslissingstabel lijkt dus niet de meest geschikte presentatievorm. Dat het werken met tabellen in twee dimensies lastiger is dan andere presentaties komt overeen met de resultaten van een experiment van Wright en Fox (1970), waar proefpersonen getalswaarden moesten zoeken in een zogenaamde matrixtabel.


(2)
Een verandering van -je in -ie en een reïnterpretatie van het oude -i, met een drag chain-effect, kunnen dus geleid hebben tot de enclitische vormen die op het ogenblik in het Zuid-Hollands in gebruik zijn. Verder onderzoek is gewenst. Hierbij zal meer aandacht dan in deze bijdrage mogelijk was, aan oude spelvormen van de 16e en 17e eeuw moeten worden besteed. Ook zal daarbij duidelijk moeten worden of er een verband is met de trochee op -ie bij het verkleinwoord (type ‘lampie’). Er is in ieder geval verband met de verhollandsing van Franse vormen als ‘garage’ en ‘lekkage’: ‘garazie’, ‘lekkazie’ (tenzij daarin op het moment van ontlening een ‘ie’ aanwezig was).

Overige pagina's in deze rubriek: Introductie   Inleiding   Probleemstelling   Middenstuk   Discussie   Alinea