Werkbank Academische vaardigheden


Structuurwoorden

Structuuraanduidende woorden geven aanwijzingen over de samenhang die de schrijver bedoelt tussen zinnen en delen van zinnen in een tekst, en ook tussen alinea's en paragrafen. Ze zijn dus een belangrijke service aan de lezer. Soms worden deze woorden ook wel ‘signaalwoorden’ genoemd. De belangrijkste structuuraanduidende woorden, en de aard van het verband dat ze aanduiden,  in schema:

tijdsverband

alvorens, voordat, terwijl, tijdens, zolang, gedurende, nadat, nadien, daarna, toen, ten slotte, vervolgens, tegelijkertijd

opsommend verband (opeenvolging)

daarnaast, en, bovendien, niet alleen...maar ook.., ten eerste.., ten tweede, verder, ook, daar komt nog bij dat.

redengevend en oorzakelijk verband

want, daarom, ergo, kortom, namelijk, immers, omdat, om die reden, vanwege, aangezien, hiermee is bewezen dat, hieruit valt af te leiden dat

tegenstellend verband

enerzijds..anderzijds, maar, hoewel, toch, niettemin, daarentegen, desondanks, doch, integendeel, desalniettemin, ondanks (het feit dat), toch, terwijl, daar staat tegenover dat

illustrerend (toelichtend, specificerend) verband

zo, bijvoorbeeld, dus, illustratief voor deze houding is....

voorwaardelijk verband

als, indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat, dit gebeurt onder de conditie dat

toegevend verband

al, hoewel, hoe het ook zij, natuurlijk (…) maar, toch, weliswaar

concluderend verband

dus, dan ook, hieruit volgt, er kan gesteld worden dat

 

Overige pagina's in deze rubriek: Introductie   Zinsbouw   Woordkeus   Verwijswoorden   Lijdende vorm   Naamwoordstijl   Toonzetting